VAKnieuws
Inkorting voorlopige machtiging in casu niet nodigRechtsvraagHad de rechtbank de looptijd van de voorlopige machtiging had moeten inkorten, nu de feitelijke duur daarvan de wettelijke termijn van zes maanden overschrijdt? OverwegingNee. Nu het verzoek om voorlopige machtiging niet is ingediend voor het einde van de geldigheidsduur van de machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling, mist art. 31 Wet Bopz toepassing. Het verzoek moet dan ook worden aangemerkt als een zelfstandig verzoek tot het verlenen van een voorlopige machtiging. Deze machtiging is afgegeven binnen de in art. 9 lid 1 Wet Bopz bedoelde beslistermijn van drie weken. Er bestond dan ook geen beletsel de machtiging te verlenen voor de duur van zes maanden. |