VAKnieuws

Ga terug naar het VAKnieuws overzicht

Wijziging pensioenregeling via vaststellingsovereenkomst

Nr: 17194 Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-09-2017 ECLI:NL:GHSHE:2017:4031 Jurisprudentie Geschilbeslechting Algemeen 7:613 BW, 7:900 BW

Rechtsvraag

Heeft werkgeefster de pensioenregeling van werkneemster kunnen wijzigen via een vaststellingsovereenkomst, en heeft werkneemster daarom met betrekking tot haar pensioen helemaal geen vorderingen meer omdat zij werkgeefster dienaangaande finaal heeft gekweten?

Overweging

Werkgeefster heeft niet gesteld dat de arbeidsovereenkomst een wijzigingsbeding bevatte (artikel 7:613 BW). De indertijd van toepassing zijnde Pensioen- en Spaarfondsenwet kende niet de mogelijkheid om pensioenregelingen eenzijdig te wijzigen. Bij gebreke van een contractuele of wettelijke mogelijkheid om de pensioenregeling eenzijdig te wijzigen kon werkgeefster de voor werkneemster geldende pensioenregeling slechts wijzigen wanneer werkneemster daarmee  welbewust  zou instemmen (vgl. HR 12 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3570). Wil sprake zijn van welbewuste instemming, dan is daartoe naar het oordeel van het hof noodzakelijk dat werkneemster is gewezen op de concrete financiële consequenties van de wijziging, zodat zij zich een oordeel heeft kunnen vormen omtrent de concrete betekenis van de wijziging van de pensioenregeling voor de omvang van haar pensioen. Wanneer werkgeefster aanvoert dat werkneemster in 2006 akkoord is gegaan met een nieuwe pensioenregeling, dan zal moeten blijken dat zij dat welbewust heeft gedaan, dus met kennis van de consequenties voor de omvang van het op te bouwen pensioen. 

De vraag of werkneemster welbewust heeft ingestemd met een nieuwe pensioenregeling is, gelet op het betoog van werkneemster bij memorie van antwoord, omstreden. Dat werkgeefster werkneemster op concrete bedragen heeft gewezen, blijkt niet uit de brief van 5 april 2005 en ook niet uit de op 22 maart 2006 door werkneemster ondertekende verklaring en/of het memo waarmee die verklaring werd aangeboden. Met het oog op de verdere behandeling van deze zaak merkt het hof op dat, voor zover werkgeefster volhardt in haar stellingname dat met instemming van werkneemster met ingang van 1 juni 2004 een nieuwe pensioenregeling tot stand is gekomen op basis van een middelloonregeling, in een later stadium van het geding nog nader onderzocht (en eventueel door werkgeefster bewezen) moet worden of de akkoordverklaring van werkneemster ook “welbewust” in de hiervoor aangehaalde zin heeft plaatsgevonden.

Lees verder