VAKnieuws

Ga terug naar het VAKnieuws overzicht

Loonvorderingen oproepkrachten jegens transportbedrijf

Nr: 17126 Gerechtshof Den Haag, 13-06-2017 ECLI:NL:GHDHA:2017:1591 Jurisprudentie Geschilbeslechting Arbeidsovereenkomstenrecht 139 Rv, 7:623 BW

Rechtsvraag

Heeft de kantonrechter terecht het gevorderde loon en de vordering ter zake voorgeschoten brandstofkosten (grotendeels) afgewezen?

Overweging

Nee. Bij de beoordeling van de vordering is allereerst van belang dat geïntimeerde 1 -vennoot van het transportbedrijf - noch in eerste aanleg, noch in hoger beroep is verschenen. Tegen hem is daarom al in eerste instantie verstek verleend, net als daarna in appel. De vordering van appellant/werknemer jegens geïntimeerde 1 zal daarom ingevolge artikel 139 Rv worden toegewezen (met dien verstande dat de wettelijke verhoging van het salaris ambtshalve zal worden gematigd tot 10%), nu deze het hof niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Daarbij is nog van belang dat de verweren die door de wel in de procedure verschenen geïntimeerde 2 – ook vennoot bij het transportbedrijf - zijn gevoerd, niet in het voordeel van geïntimeerde 1 werken, aangezien geen sprake is van een rechtsbetrekking tussen partijen die verplicht tot een voor alle gedaagden gelijke beslissing. Reeds om deze reden kunnen de bestreden vonnissen niet in stand blijven.

Bij de beoordeling van de vordering jegens geïntimeerde 2 oordeelt het hof dat appellant, op wie de stelplicht en de bewijslast rust, zijn stelling dat hij voor het transportbedrijf is gaan werken vanaf 2 september 2013 voldoende heeft bewezen met zijn eigen verklaring onder ede, de schriftelijke verklaring van een collega (welke verklaring het hof voldoende getrouw en geloofwaardig acht, ondanks het ontbreken van een handtekening), de gegevens omtrent de huur van de door appellant bestuurde vrachtauto door het transportbedrijf , de gegevens van de tachograaf, de betaling door appellant aan het BP-benzinestation op 21 september 2013 van € 1.190,36 en de betaling door het transportbedrijf in november 2013 onder de vermelding ‘salaris week 45’. Het hof beziet deze bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang en acht het aanvullend bewijs zodanig sterk en zodanig essentiële punten betreffend dat zij de partijgetuigenverklaring van appellant voldoende geloofwaardig maken. Hetgeen geïntimeerde 2 (in eerste aanleg) heeft aangevoerd ten aanzien van de salarisbetaling in november 2013 en de tachograafgegevens uit december 2013, maakt dit oordeel niet anders, omdat dat voor die betaling en die gegevens geen plausibele verklaring geeft, mede gelet op geïntimeerde 2 zijn stelling dat appellant eerst in januari 2014 zou zijn opgeroepen om te komen werken.

De loonvordering van appellant zal derhalve ook jegens geïntimeerde 2 worden toegewezen, met dien verstande dat de wettelijke verhoging van het salaris ambtshalve zal worden gematigd tot 10%.

Lees verder