VAKnieuws
Omgangsondertoezichtstelling: terughoudende maatstaf en hoge motiveringseisRechtsvraagIs de norm voor een omgangsondertoezichtstelling veranderd na de wetswijziging van 1 januari 2015? OverwegingMet ingang van 1 januari 2015 is de wettelijke regeling van de ondertoezichtstelling gewijzigd (zie Wet van 12 maart 2014, Stb. 130). De vraag of de maatregel van een ‘omgangsondertoezichtstelling’ kan worden opgelegd, dient thans te worden beantwoord met inachtneming van de in art. 1:255 lid 1 BW gestelde eisen. Daarbij komt echter onverminderd betekenis toe aan de maatstaf die in de rechtspraak van de Hoge Raad is ontwikkeld in verband met het tot 1 januari 2015 geldende art. 1:254 (oud) BW. Blijkens die rechtspraak (zie onder meer HR 13 april 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1009, NJ 2002/4 en HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:295; vlg. ook HR 13 april 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1073, NJ 2002/5) luidt deze maatstaf als volgt: dat uit het raadsrapport en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat een omgangsregeling niet op vrijwillige basis tot stand komt en dat de Raad voor de Kinderbescherming ter zitting heeft gesteld dat de minderjarige ernstig wordt bedreigd in de ontwikkeling als er geen contact is met de biologische ouder, levert geen toereikende motivering op voor het opleggen van een maatregel als de ondertoezichtstelling. Cursussen binnenkort: |