VAKnieuws
Geen ruimte voor toetsing van het perspectiefbesluit.RechtsvraagKan het perspectiefbesluit in dit specifieke geval bij de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing getoetst worden? OverwegingHet hof overweegt dat de Hoge Raad in zijn uitspraak van 1 september 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1148) heeft overwogen dat een perspectiefbesluit door de rechter kan worden getoetst wanneer dat in het kader van de beoordeling van een verzoek tot verlenging van een machtiging uithuisplaatsing noodzakelijk is. Het hof is echter van oordeel dat in het voorliggende geval het perspectiefbesluit niet ter toetsing aan het hof kan worden voorgelegd, omdat alle betrokkenen het met de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing eens zijn. Hoewel het begrijpelijk is dat de ouders het perspectiefbesluit aan de rechter willen voorleggen, is dat vanuit juridisch oogpunt in het kader van het onderhavig hoger beroep niet mogelijk. Het hof overweegt dat de rechtbank ten onrechte althans ten overvloede een oordeel heeft gegeven over het perspectiefbesluit. De rechtbank heeft aan dat oordeel echter geen rechtsgevolgen verbonden, zodat het hof de beschikking van de rechtbank over de machtiging tot uithuisplaatsing toch bekrachtigt. Cursussen binnenkort: |
|
Gerechtelijke vaststelling vaderschap biologische wensouder en adoptie door niet-biologische wensouder.RechtsvraagHoe verhouden artikel 1:207 BW (vaststelling vaderschap) en artikel 1:227 BW (adoptie) zich tot het in artikel 8 EVRM geborgde recht op family life? OverwegingIn deze beschikking beslist de rechtbank over het vaderschap, de adoptie, het ouderlijk gezag en de geslachtsnaam van het kind. Het kind is geboren uit een draagmoeder, en heeft door haar huwelijk twee juridische ouders. Het is de bedoeling van alle betrokkenen dat de wensouders de juridische ouders van het kind worden. De rechtbank verklaart de ontkenning van het vaderschap van de juridisch vader gegrond, en stelt het vaderschap van de biologische wensvader vast. Bij de vaststelling van het vaderschap van de biologische wensvader toetst de rechtbank aan de wetsgeschiedenis en artikel 8 EVRM. Uit de wetsgeschiedenis van artikel 1:207 BW volgt dat de wetgever een onderscheid heeft willen maken tussen de verwekker, waaronder wordt verstaan de man die door een geslachtsdaad het kind heeft verwekt, en een zaaddonor. Volgens het EHRM is het in strijd met het in artikel 8 EVRM geborgde recht op ‘family life’ om dit onderscheid te maken. De rechter oordeelt daarom dat de biologische wensouder in dit geval moet worden gezien als ‘de verwekker’ in de zin van artikel 1:207 BW. Verder oordeelt de rechtbank dat de niet-biologische wensouder het kind mag adopteren, ondanks dat de wensouders het kind minder dan een jaar hebben verzorgd en opgevoed, zoals in artikel 1:227 lid 3 BW als voorwaarde is gesteld voor adoptie. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval, waarin de wensouders sinds de geboorte van het kind voor het kind zorgen en bij de zwangerschap betrokken waren, sprake is van een bijzondere situatie waarbij de genoemde termijn van een jaar geen redelijk doel dient. Het niet mogen adopteren is naar het oordeel van de rechtbank in het licht van de concrete feiten en omstandigheden van dit geval een ontoelaatbare inbreuk op het in artikel 8 EVRM geborgde recht op family life. Al onze cursussenCentrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise. Bekijken |
|
Gezag van gewijsde van een oordeel over het toepasselijke rechtRechtsvraagStrekt het gezag van gewijsde van een in kracht van gewijsde gegane beschikking over de verdeling van de huwelijksgemeenschap, zich ook uit tot het aan die verdelingsbeslissing ten grondslag gelegde oordeel over het toepasselijke recht? OverwegingHet hof beantwoordt deze vraag bevestigend. In de echtscheidingsprocedure tussen partijen heeft de rechtbank beslist dat het Nederlands recht van toepassing is op het tussen partijen geldende huwelijksvermogensregime, en dat naar Nederlands recht tussen partijen een wettelijke algehele gemeenschap van goederen geldt. Tevens heeft de rechtbank partijen bevolen over te gaan tot verdeling van hun huwelijksgemeenschap met benoeming van een notaris en onzijdige personen. De man is niet tegen die beschikking in hoger beroep gegaan. Die beschikking is daarom in kracht van gewijsde gegaan. In deze procedure heeft de vrouw de verdeling van de voormalige echtelijke woning gevorderd. De man stelt het toepasselijk recht op het tussen partijen geldende huwelijksvermogensregime aan de orde omdat hij vindt dat de rechtbank in de echtscheidingsprocedure onterecht heeft geoordeeld dat het Nederlands recht van toepassing is. Het hof oordeelt dat nu het oordeel over het toepasselijke recht dragend is geweest voor de beslissing over de verdeling van de huwelijksgemeenschap, het gezag van gewijsde zich ook uitstrekt tot het oordeel over het toepasselijke recht. Cursussen binnenkort: |
|
Maatstaf voor het gelasten van een DNA-onderzoek.RechtsvraagWanneer zijn er bij een verzoek tot vaststelling vaderschap voldoende feiten gesteld om een DNA-onderzoek te gelasten? OverwegingDe Hoge Raad oordeelt dat op grond van artikel 1:207 BW het ouderschap van een man gerechtelijk kan worden vastgesteld op de grond dat de man de verwekker van het kind is. De rechter kan op grond van artikel 194 lid 1 Rv een DNA-onderzoek bevelen. Daarvoor is noodzakelijk en voldoende dat de moeder feiten en/of omstandigheden stelt die de conclusie rechtvaardigen dat de man de verwekker van het kind kan zijn. Niet hoeft vast te staan dat de man de verwekker van het kind is of zelfs dat de man geslachtsgemeenschap met de moeder heeft gehad in de periode waarin het kind is verwekt. |
|
Aangaan huwelijkse voorwaarden geen fraus legis omdat niet vast stond dat de erflater als eerste zou overlijden.RechtsvraagWanneer is het aangaan van huwelijkse voorwaarden binnen 180 dagen voor overlijden erflater ‘fraus legis’? OverwegingMinder dan 180 dagen voor het overlijden van de erflater zijn de met elkaar gehuwde erflater en belanghebbende huwelijkse voorwaarden aangegaan, bepalende dat aan de belanghebbende 90% van het huwelijksvermogen toekomt en aan de erflater 10%. Belanghebbende is de enige erfgenaam van de erflater. De Inspecteur heeft een aanslag erfbelasting opgelegd uitgaande van een 50/50 verdeling van de gemeenschap van goederen. De Inspecteur beroept zich op fraus legis. De Hoge Raad oordeelt dat het beroep van de Inspecteur op fraus legis niet slaagt. De Hoge Raad overweegt dat van fraus legis sprake kan zijn als (a) het ontstaan van erfbelasting het doorslaggevende motief is geweest voor het aangaan van de huwelijkse voorwaarden, en bovendien (b) het in strijd zou komen met doel en strekking van artikel 1, lid 1, aanhef en onder 1, Successiewet (hierna: SW) indien de vermogensverschuiving ten gevolge van het aangaan van de huwelijkse voorwaarden en het vervolgens overlijden van één van de echtgenoten niet zou worden aangemerkt als een verkrijging krachtens erfrecht. Van dit laatste is volgens de Hoge Raad sprake als op het moment van aangaan van de huwelijkse voorwaarden zo goed als zeker is dat de echtgenoot die daardoor voor het kleinste deel is gerechtigd tot het gemeenschappelijk vermogen, eerder zal overlijden dan de andere echtgenoot, en dat de vermogensverschuiving zich door dat overlijden zal voltrekken. Dat is in dit geval niet komen vast te staan. De Hoge Raad oordeelt verder dat het hof terecht heeft geoordeeld dat niet sprake is van een schenking die binnen 180 dagen voor het overlijden van de erflater heeft plaatsgevonden, zoals bedoeld in artikel 12 SW. Wel is sprake van een beding in de zin van artikel 11 lid 4 SW, maar dat leidt er niet toe dat er sprake is van verkrijging krachtens erfrecht. Uit de tekst en wetsgeschiedenis van deze bepaling kan niet worden afgeleid dat de wetgever bedoeld heeft om ook een verkrijging krachtens erfrecht aan te nemen wanneer de langstlevende echtgenoot na het overlijden van de andere echtgenoot op grond van de huwelijkse voorwaarden meer dan de helft van de gemeenschappelijke goederen toekomt. Cursussen binnenkort: |
|
Verwarring over de reikwijdte van artikel 807 Rv.RechtsvraagStaat het hoger beroep open tegen een beslissing ex artikel 1:265d? OverwegingArtikel 807 Rv heeft hoger beroep tegen beslissingen ex artikel 1:265 BW uitgesloten. Tegen beslissingen ex artikel 1:265a tot en met 1:265j staat het hoger beroep wel open. Het oordeel van het hof dat tegen beslissingen ex artikel 1:265d BW geen hoger beroep open staat, is onjuist. Cursussen binnenkort: |
|
Verwijtbaar inkomensverlies kan niet hersteld worden, maar wel voor beperkte duur met vermogen gecompenseerd worden.RechtsvraagIs er sprake van verwijtbaar en voor herstel vatbaar inkomensverlies? OverwegingDe man is met een vaststellingsovereenkomst uit dienst getreden. Hij is overgestapt naar een ander werkgebied en is als ondernemer aan de slag gegaan. Zijn inkomen is zodanig gedaald dat hij uit zijn inkomen de vastgestelde partneralimentatie niet kan betalen. Het Hof oordeelt dat de man onvoldoende heeft gedaan om een baan te vinden waarmee hij een vergelijkbaar inkomen of in ieder geval voldoende inkomen kan verwerven, zodat hij aan zijn onderhoudsverplichting kan voldoen. Van de man kan niet verwacht worden dat hij naar het buitenland verhuist zodat hij hetzelfde soort werk kan doen. Wel kan van hem verwacht worden dat hij op lagere functies solliciteert, waarmee hij alsnog voldoende inkomen kan verwerven om aan zijn onderhoudsverplichting te voldoen. Inmiddels heeft de man ook te maken met psychische problemen en lijkt hij niet langer in staat om voldoende inkomen te verwerven om partneralimentatie te betalen. Van de man kan echter verwacht worden dat hij zijn woning verkoopt, zodat hij met de aanzienlijke overwaarde aan zijn onderhoudsplicht kan voldoen. Wel vindt het hof de situatie van de man reden om de partneralimentatie in duur te beperken. Nu de partneralimentatie in duur wordt beperkt, vindt het hof het niet redelijk om een jusvergelijking toe te passen. Cursussen binnenkort: |
|
Verzoek tot vervangende toestemming erkenning: instemming daad van verwekking bij kunstmatige bevruchting.RechtsvraagWanneer is bij kunstmatige bevruchting sprake van instemming met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad? OverwegingDe Hoge Raad oordeelt dat bij kunstmatige bevruchting onder een ‘daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad’ in de zin van artikel 1:204 lid 4 BW het gehele traject van kunstmatige bevruchting verstaan wordt. Het gaat dus niet enkel om het moment van bevruchting of het moment van plaatsing van de embryo in de baarmoeder. Van ‘instemming als levensgezel’ als bedoeld in die bepaling is dan pas sprake als de levensgezel en de moeder samen hebben besloten om langs de gevolgde weg van kunstmatige bevruchting (te proberen) een kind te krijgen. Cursussen binnenkort: |
|
Bij een beroep op de wilsvertrouwensleer is ook de zorgplicht van de notaris van belang.RechtsvraagSpeelt de betrokkenheid van de notaris bij de wijziging van de huwelijkse voorwaarden een rol bij de vraag of een echtgenoot er op mocht vertrouwen dat de wil van zijn echtgenote overeen kwam met haar verklaring? OverwegingDe Hoge Raad overweegt dat huwelijkse voorwaarden enkel bij notariële akte kunnen worden gewijzigd, mede omdat de betrokkenheid van de notaris strekt ter bescherming van de echtgenoten. Op de notaris rust een zorgplicht om naar vermogen te voorkomen dat misbruik wordt gemaakt van juridische onkunde en feitelijk overwicht. Op grond van artikel 43 lid 1 van de Wet op het notarisambt dient de notaris partijen zo nodig te wijzen op de gevolgen die voor hen of een van hen uit de inhoud van de (gewijzigde) akte voortvloeien. Daarbij dient de notaris ook te controleren of partijen die gevolgen begrijpen. Dit geldt des te meer wanneer de gevolgen voor partijen of een van hen nadeliger of riskanter zijn. De Hoge Raad oordeelt dat de rechter bij een beroep op vernietiging en de wilsvertrouwensleer dient te onderzoeken of de notaris aan deze zorgplicht zoals door de Hoge Raad omschreven, heeft voldaan. Cursussen binnenkort: |
|
Rechtmatigheidstoets voorlopige ondertoezichtstelling en (spoed)machtiging tot uithuisplaatsingRechtsvraagIs het feit dat de moeder met het destijds onder toezicht gestelde kind naar het buitenland is vertrokken, bij terugkeer grond voor een voorlopige ondertoezichtstelling? OverwegingIn 2020 stond de minderjarige onder toezicht gesteld, en verzocht de gecertificeerde instelling de kinderrechter een machtiging om de minderjarige uit huis te plaatsen bij de vader (destijds zonder gezag). De moeder is toen met de minderjarige naar het buitenland vertrokken, zonder te laten weten waar zij naartoe gingen. Daardoor hebben vader en de minderjarige drie jaar geen contact met elkaar gehad. De moeder en de minderjarige zijn in 2023 teruggekeerd, en bij terugkeer is de minderjarige direct voorlopig onder toezicht gesteld en met spoed uit huis geplaatst bij de (inmiddels met het gezag belaste) vader. Het hof toetst de rechtmatigheid van deze beslissing tot voorlopige ondertoezichtstelling en (spoed)machtiging uithuisplaatsing. Het hof oordeelt dat de kinderrechter op goede gronden heeft geoordeeld dat er sprake was van een ernstig vermoeden dat de minderjarige ernstig in haar ontwikkeling werd bedreigd, omdat de moeder door het kind mee te nemen naar het buitenland, de minderjarige uit haar vertrouwde omgeving heeft weggehaald en heeft onttrokken aan het toezicht van de gecertificeerde instelling. Ook heeft de kinderrechter gezien de omstandigheden op goede gronden een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verleend. Het hof wijst de verzoeken om een contra-expertise, benoeming bijzondere curator en benoeming deskundige af. Cursussen binnenkort: |
|
Ouder onbehoorlijk opgeroepen door verzending brief aan het adres van de GI.RechtsvraagIs een ouder behoorlijk opgeroepen als het beroepschrift en de oproep voor de mondelinge behandeling aangetekend zijn verstuurd aan de ouder per adres van de gecertificeerde instelling? OverwegingDe Hoge Raad oordeelt dat ook in hoger beroep geldt dat de niet in de procedure verschenen belanghebbende per aangetekende post moet worden opgeroepen. Artikel 272 Rv is namelijk op grond van artikel 362 Rv ook in hoger beroep van toepassing. De ouder die per aangetekende post per adres van de gecertificeerde instelling is opgeroepen is daarom onbehoorlijk opgeroepen. Deze fout in de oproeping betekent dat de beschikking van het hof over de beëindiging van het ouderlijk gezag niet in stand kan blijven. Cursussen binnenkort: |
|
Proceskosten niet onderling te compenseren in handelszaak tussen familieledenRechtsvraagHeeft het hof terecht de proceskosten onderling gecompenseerd zoals gebruikelijk in familiezaken in een zaak tussen drie vennoten en een gevolmachtigde schoonzoon? OverwegingIn deze procedure vorderen [de wederpartijen] onder meer een verklaring voor recht dat [de gevolmachtigde schoonzoon] aan de akte van 27 februari 2004 en de akte van cessie geen rechten kan ontlenen, met een gebod de executie te staken en gelegde beslagen op te heffen, alsmede veroordeling van [de gevolmachtigde schoonzoon] tot schadevergoeding op te maken bij staat. De rechtbank heeft de vorderingen van [de wederpartijen] deels toegewezen; zij heeft de proceskosten gecompenseerd op de grond dat partijen over en weer op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld.1 Het hof heeft de vorderingen van [de wederpartijen] alsnog geheel afgewezen, met compensatie van de proceskosten.2 Ten aanzien van de proceskosten overwoog het hof in rov. 9: “9. Het hof ziet geen aanleiding af te wijken van het uitgangspunt in familierechtelijke zaken dat elke partij de eigen kosten draagt en zal aldus beslissen. Om die reden laat het hof ook de compensatie van de kosten in eerste aanleg (uitgesproken omdat partijen daarin over en weer in het ongelijk waren gesteld) in stand.” (...) Het onderhavige geding is een handelszaak waarbij uit de gedingstukken op geen enkele wijze blijkt dat partijen tot elkaar staan of hebben gestaan in een (familie)relatie als bedoeld in art. 237 lid 1 Rv. Het oordeel van het hof, dat erop neerkomt dat de kosten van beide instanties worden gecompenseerd op de grond dat sprake is van een familierechtelijke zaak, is dus onbegrijpelijk. De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen. Nu [de wederpartijen] in hoger beroep geheel in het ongelijk zijn gesteld waarbij het hof hun in eerste aanleg toegewezen vorderingen alsnog geheel heeft afgewezen (zie hiervoor in 2.3), zal de Hoge Raad hen in de kosten van beide instanties veroordelen. Cursussen binnenkort: |