VAKnieuws
Bopz: mate van recht op tolk bij geneeskundig onderzoekRechtsvraagHeeft de rechtbank terecht geoordeeld dat bijstand van een tolk tijdens het geneeskundig onderzoek niet is vereist als de psychiater constateert dat de betrokkene de Nederlandse taal voldoende beheerst omdat het niet aan de psychiater is om te bepalen of een tolk nodig is? OverwegingGelet op het belang dat in het stelsel van de Wet Bopz toekomt aan het in art. 5 lid 1 Wet Bopz bedoelde onderzoek, dat wordt verricht met het oog op een voorgenomen vrijheidsbeneming, geldt dat ook dit onderzoek zoveel mogelijk dient plaats te vinden in een voor de betrokkene begrijpelijke taal. Voor de uitkomst van dit onderzoek is immers van belang dat de psychiater en de betrokkene in staat zijn op zodanige wijze met elkaar te communiceren dat de psychiater een goed beeld van de betrokkene kan krijgen. Het is aan de psychiater om daarop toe te zien. Dit kan onder omstandigheden meebrengen dat de psychiater zijn onderzoek dient te verrichten met bijstand van een tolk. De psychiater die van oordeel is dat hij zijn onderzoek slechts kan verrichten met bijstand van een tolk, dient erop toe te zien dat een tolk wordt ingeschakeld. Indien het onderzoek heeft plaatsgevonden met bijstand van een tolk dan wel in een andere taal dan het Nederlands, dient daarvan melding te worden gemaakt in de geneeskundige verklaring. Anders dan onderdeel 1 tot uitgangspunt neemt, vloeit uit art. 5 Wet Bopz en de art. 5 en 6 EVRM noch in het algemeen, noch in een geval als het onderhavige voort dat de betrokkene recht heeft op bijstand van een tolk in de moedertaal tijdens het geneeskundige onderzoek. |
|
Bopz: reikwijdte verzoek om contraexpertiseRechtsvraagHeeft de rechtbank bij de afwijzing van het verzoek om contraexpertise artikel 48 lid 1 onder a Wet Bopz miskend? OverwegingDe klacht is gegrond. De rechtbank heeft miskend dat de rechter niet alleen een onderzoek door een deskundige kan bevelen met betrekking tot de vraag of bij de betrokkene sprake is van een stoornis van de geestvermogens, maar ook (onder meer) met betrekking tot de vragen of de stoornis van de geestvermogens betrokkene gevaar doet veroorzaken en of het gevaar door tussenkomst van personen of instellingen buiten het psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend. Al onze cursussenCentrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise. Bekijken |
|
Geen ontbinding arbeidsovereenkomst ondanks lange duur van discussie over functionerenRechtsvraagIs er sprake van een dermate disfunctioneren van werkneemster dat ontbinding van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is? OverwegingNee. In de onderhavige zaak is sprake van een ongebruikelijk lange duur waarin het functioneren van werkneemster ter discussie stond, waarbij onvoldoende duidelijk is geworden of de gestelde doelen samenvallen met functie-eisen. Het functioneringstraject lijkt vooral gericht op verandering van karaktereigenschappen van werkneemster. Geen van de door werkgever gestelde klachten is zodanig ernstig dat deze op zichzelf het oordeel van ongeschiktheid van werkneemster voor de functie van basismedewerker rechtvaardigen, nog afgezien van het feit dat de klachten door werkgever onvoldoende zijn onderbouwd. Ook in deze zaak geldt dat het enkel veelvuldig vastleggen van de indruk van de leidinggevende over (het vermeende uitblijven van) de voortgang in het verbetertraject op zichzelf geen garantie is voor toewijzing ontbindingsverzoek. Bovendien is onvoldoende gebleken dat werkgever zich daadwerkelijk heeft ingespannen om te onderzoeken of werkneemster elders in de organisatie meer tot haar recht komt. Daarbij komt dat werkneemster geen concrete begeleiding is aangeboden. Exemplarisch is dat werkneemster zelf op internet een assertiviteitscursus moest zoeken en haar eigen hulpvraag aan de coach moest formuleren, terwijl het werkgever duidelijk was dat werkneemster niet helder voor ogen stond wat de bedoeling was. Dit was namelijk een van de verwijten van werkgever. Hiermee heeft werkgever werkneemster laten zwemmen. Daarbij komt dat het resultaat van het uiteindelijk in mei 2016 gestarte coachingstraject niet door werkgever is afgewacht. Nog voor afronding van dit traject heeft werkgever besloten tot ontslag van werkneemster. Cursussen binnenkort: |
|
Loonvordering toegewezen omdat beweerd contante loonbetalingen niet bewezen zijnRechtsvraagHeeft de kantonrechter terecht geoordeeld dat werkgeefster er niet in is geslaagd om te bewijzen dat zij – behoudens één contante loonbetaling – aan werknemers contante betalingen heeft gedaan die in mindering strekken op het loon waarvan door hen betaling wordt gevorderd? OverwegingWerknemers (geïntimeerde 1 en geïntimeerde 2) hebben in de memorie van antwoord betwist dat aan het rapport bewijs is te ontlenen voor de stelling van werkgeefster/appellante dat geïntimeerde 1 een of meer van de kwitanties heeft ondertekend. Het hof constateert dat drs. X in het rapport de volgende vier conclusies heeft opgenomen (waarbij met “de vrouw” gedoeld wordt op geïntimeerde 2 en met “de man” op geïntimeerde 1): “Op basis van mijn onderzoek aan de hand van het mij ter beschikking gestelde materiaal luiden mijn conclusies als volgt: - 1. 1. Als gevolg van de extreme variatiebreedte kan met geen enkele mate van waarschijnlijkheid worden vastgesteld of de betwiste handtekeningen zijn geproduceerd door één, twee of meer personen. - 1. 2. Ik heb geen aanwijzingen kunnen vinden die erop duiden dat de vrouw één of meer van de betwiste handtekeningen heeft geproduceerd, hetgeen overigens niet uitsluit, dat zij één of meer betwiste handtekeningen niet kan hebben geproduceerd. - 1. 3. Hoewel het vergelijkingsmateriaal van de man het karakter heeft van min of meer abstracte krabbels, zijn er vier betwiste handtekeningen, die een bewegingscoördinatie hebben, die in zekere mate gelijkvormig verloopt aan enkele krabbels uit het vergelijkingsmateriaal van de man. Op grond hiervan is niet uit te sluiten, dat de man ten minste 4 betwiste handtekeningen kan hebben geproduceerd. - 1. 4. Van de overige betwiste handtekeningen kan met geen enkele mate van waarschijnlijkheid de man worden geïdentificeerd als producent.” De conclusies sub 1, 2 en 4 leveren geen bewijs op voor de stelling van appellante dat geïntimeerde 1 de door appellante overgelegde kwitanties heeft ondertekend. De dan nog resterende conclusie sub 3 levert vrijwel geen bewijs op in het voordeel van appellante. De daarin gebruikte terminologie – “is niet uit te sluiten” – levert namelijk een zeer lage graad van waarschijnlijkheid op. Het hof is daarom van oordeel dat in het rapport van het NFO op zichzelf beschouwd, onvoldoende bewijs is gelegen om appellante geslaagd te kunnen achten in het bewijs van haar stelling dat zij aan geïntimeerde 1 en geïntimeerde 2 contante betalingen heeft gedaan die in mindering strekken op het loon waarvan nu door geïntimeerde 1 en geïntimeerde 2 betaling wordt gevorderd. |
|
Opschorting reorganisatie, uitwisselbaarheid functiesRechtsvraagDient de reorganisatie te worden opgeschort omdat werkgeefster Monuta het afspiegelingsbeginsel zou trachten te omzeilen? OverwegingKernvraag in deze procedure is of de functies uitvaartverzorger en Uitvaartverzorger Nieuwe Stijl uitwisselbaar zijn. Als geoordeeld zou worden dat van uitwisselbaarheid sprake is, dan moet Monuta indien zij minder nieuwe dan oude functies heeft, de nieuwe functies in de afspiegeling meenemen. De vraag naar de uitwisselbaarheid is echter niet een vraag die in deze procedure beantwoord kan en mag worden. Slechts in het geval reeds met een grote mate van waarschijnlijkheid in deze procedure zou kunnen worden vastgesteld dat van uitwisselbaarheid sprake is en Monuta desondanks, tegen beter weten in, de reorganisatie zou doorvoeren, is er ruimte in kort geding Monuta een voorlopig halt toe te roepen.
Monuta heeft begin 2016 de functie van Uitvaartverzorger VB geïntroduceerd. Onweersproken heeft zij gesteld dat deze functie inhoudelijk vrijwel geheel gelijk was aan de functie Uitvaartverzorger Nieuwe Stijl. In april 2016 heeft de Algemene Werkgeversvereniging Nederland (AWVN) des verzocht haar oordeel gegeven over de uitwisselbaarheid van genoemde functies. Zij is tot de conclusie gekomen dat geen sprake was van uitwisselbaarheid. Monuta heeft terecht betoogd dat zij op dit oordeel mocht afgaan. De omstandigheid dat de door de bonden aangezochte deskundige van Fuwa-Advies in zijn rapportage van 8 januari 2017 tot een ander oordeel komt, brengt niet mee dat Monuta door uit te gaan van het oordeel van AWVN, onzorgvuldig heeft gehandeld. Hiernaast is van “verkapt ZZP-schap” geen sprake, omdat de werknemers in de nieuwe functie gewoon in loondienst zullen zijn en hierbij een hoger loon zullen ontvangen en ook niet, zoals ten onrechte gesteld door de bonden, omzetverantwoordelijk zullen worden. Dit leidt aanstonds tot de conclusie, dat van onrechtmatig handelen door Monuta op dit onderdeel niet is gebleken.
Cursussen binnenkort: |
|
81 RO: verlenging alimentatietermijn en niet-uitgekomen toekomstverwachtingenRechtsvraagValt een niet-uitgekomen toekomstverwachting te kwalificeren als een ingrijpende wijziging van omstandigheden? OverwegingHR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO. A-G: Uit de wetgeschiedenis blijkt expliciet dat een teleurgestelde toekomstverwachting een ingrijpende wijziging van omstandigheden in de zin van art. 1:401 lid 2 BW kan opleveren: een dergelijke verwachting vormt niet - althans: niet zonder meer - een zelfstandige grond voor de toepassing van deze bepaling. De in lid 2 opgenomen redelijkheids- en billijkheidstoets maakt dat steeds op de concrete omstandigheden van het geval acht zal moeten worden geslagen. Gelet op de stringente maatstaf van lid 2 zullen uiteindelijk echter slechts bijzondere omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de toekomstverwachting niet is uitgekomen, de toepassing van art. 1:401 lid 2 BW kunnen rechtvaardigen.
Anders dan aan het onderdeel ten grondslag is gelegd, heeft het hof niet geoordeeld dat een teleurgestelde toekomstverwachting nooit tot een wijziging van de door de rechter vastgestelde termijn op grond van art. 1:401 lid 2 BW zou kunnen leiden. Het hof heeft slechts geoordeeld dat “een teleurgestelde toekomstverwachting, zoals hierboven is beschreven, op zichzelf niet een zodanige wijziging van omstandigheden (is) en (…) de overige door de vrouw ter zake naar voren gebrachte omstandigheden niet dermate bijzondere omstandigheden (zijn) dat een verlenging van de alimentatietermijn op grond van artikel 1:401 lid 2 BW gerechtvaardigd is”. Het hof heeft juist geoordeeld dat voor de toewijzing van het verlengingsverzoek van de vrouw bijzondere omstandigheden zijn vereist, náást de door haar aangevoerde teleurgestelde toekomstverwachting. Cursussen binnenkort: |
|
Ontbindende voorwaarde in arbeidsovereenkomst musicalproductie te ruimRechtsvraagKan een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd een bepaling bevatten dat de overeenkomst eerder dan de genoemde datum eindigt als de musical stopt bij de laatste voorstelling, afhankelijk van externe factoren? OverwegingNee. Het bestaan van diverse keuzemogelijkheden om de voorwaarde (‘de projectclausule’) wel of niet in vervulling te laten gaan - en daarmee het bestaan van een eigen, subjectieve, waardering van de omstandigheden door werkgeefster Sky - verdraagt zich niet met het stelsel van het ontslagrecht. Met die vervulling wordt immers de preventieve ontslagtoets ontgaan, hetgeen zich niet verdraagt met een door Sky als werkgeefster gemaakte afweging van bedrijfseconomische belangen (zoals verplichtingen jegens werknemers en leveranciers, reputatieschade, etc.). Een dergelijke keuze dient – behoudens overeenstemming over de beëindiging, die echter ontbreekt – binnen het systeem van het ontslagrecht getoetst te worden door UWV, dan wel door de rechter. In feite is de situatie waarin Sky zich ten tijde van de genomen beslissing bevond niet anders dan die van elke onderneming die op grond van feiten en omstandigheden om bedrijfseconomische redenen haar personeelsbestand wil reduceren. Het tempo en de mate van reductie zijn daarbij door Sky als werkgeefster bepaald en niet louter afhankelijk geweest of gesteld van externe factoren. Daarbij is ook van betekenis dat voor werknemers niet vooraf kenbaar was op basis van welke externe factoren de productie zou stoppen. |
|
Onduidelijke arbeidsomvang van oproepcontract leidt tot recht op extra loonRechtsvraagHeeft werkneemster recht op extra loonbetaling nu zij te allen tijden beschikbaar moest zijn voor oproepwerk en daardoor geen vrije beschikking over haar tijd heeft? OverwegingJa. Het hof stelt vast dat de arbeidsomvang niet of niet eenduidig is vastgelegd en dat appellante in beginsel recht heeft op extra loon in de zin van artikel 7:628a BW.
Het hof stelt vast dat partijen bij aanvang van het dienstverband geen arbeidsomvang zijn overeengekomen, noch in hun oorspronkelijke overeenkomst noch in het contract waarbij de overeenkomst is verlengd met een jaar. Hieruit volgt dat appellante in beginsel recht heeft op extra loon. Dit is evenwel niet het geval indien uit de wijze waarop partijen hun overeenkomst hebben uitgevoerd, een overeengekomen arbeidsduur van minder dan 15 uren per week kan worden afgeleid. Het enkele feit dat appellante gemiddeld 12,8 uren per week heeft gewerkt, is daarvoor niet bepalend. Nu geen van partijen heeft gesteld welke concrete arbeidsomvang per week uit de feitelijke gang van zaken kan worden afgeleid, staat daarmede vast dat er in de onderhavige zaak geen sprake is van een dienstverband met een overeengekomen arbeidsomvang van minder dan 15 uren per week. Dan is niet meer van belang of de tijdstippen waarop het werk moet worden verricht al dan niet zijn vastgelegd. |
|
Na ruim 10 jaar re-integrerende passende arbeid in deeltijd geen sprake van bedongen arbeidRechtsvraagIs de passende arbeid die werknemer gedurende veertien jaar heeft uitgevoerd bedongen arbeid geworden? OverwegingDe wijziging van passende in bedongen arbeid is een wijziging van de arbeidsovereenkomst tussen partijen, ten behoeve waarvan een nadere overeenkomst tussen werkgever en werknemer is vereist. Vaststaat dat een dergelijke wijziging niet expliciet tussen partijen is overeengekomen. Een wijziging van een overeenkomst kan echter ook tot stand komen als de werknemer er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat de door hem verrichte passende arbeid inmiddels de nieuw bedongen arbeid is geworden. Daarvan zal sprake kunnen zijn indien een situatie is ontstaan waarin de werknemer gedurende een niet te korte periode arbeid heeft verricht waarvan de aard en de omvang tussen partijen niet ter discussie staat. Het hof stelt voorop dat enkel tijdsverloop niet maakt dat passende arbeid bedongen arbeid wordt. Daarvoor is vereist dat ABN AMRO (of haar rechtsvoorgangers) iets heeft gedaan of nagelaten om bij [appellant] het daartoe gerechtvaardigd vertrouwen te wekken. Hierbij is als gezichtspunt van belang dat ABN AMRO als werkgever verplicht is tot re-integratie en zij dus niet het langdurig verrichten van passend werk kan voorkomen. Cursussen binnenkort: |
|
Immuniteit jurisdictie Europese Octrooi Organisatie bij arbeidsgeschil met werkneemsterRechtsvraagVoldoet de interne rechtsgang voor werkneemster binnen haar werkgeversorganisatie – Europese Octrooi Organisatie – aan de eisen van toegang tot de rechter bedoeld in art. 6 EVRM? OverwegingJa. Zoals het hof heeft onderkend, komt het in dit verband erop aan of in het concrete geval het wezen van het recht op toegang tot de rechter wordt aangetast. Bij de beantwoording van die vraag heeft het hof terecht in aanmerking genomen enerzijds de te verwachten duur van de beschikbare rechtsgang, mede gelet op de complexiteit van de geschilpunten en de wijze van procesvoering, en anderzijds de aan partijen ten dienste staande middelen om de procesgang te doen versnellen of om in bepaalde gevallen een voorlopige voorziening te doen treffen. Aldus is het hof van een juiste rechtsopvatting uitgegaan. (zie onderdeel 3.2.3 voor het oordeel van het hof) |
|
Reikwijdte art. 1:153 BW: geen verlies van bestaand vooruitzicht op uitkeringRechtsvraagKan de man terecht een beroep doen op art. 1:153 BW en dient voorafgaand het uitspreken van de scheiding een voorziening te worden getroffen omtrent de verdeling van het pensioen, alsmede omtrent de daarmee samenhangende aanspraken op de verdeling van de verkoopopbrengst van de echtelijke woning? OverwegingMet de vrouw is het hof evenwel van oordeel dat in het onderhavige geval geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 1:153 BW. Uit de wetsgeschiedenis van artikel 1:153 BW blijkt immers dat dit artikel niet ziet op de situatie dat als gevolg van de echtscheiding als juridisch feit een bestaand recht op een uitkering uit hoofde van een ouderdomspensioen verloren zal gaan of zal verminderen, maar uitsluitend als dit het geval is met betrekking tot een bestaand recht op een uitkering uit hoofde van een nabestaandenpensioen of daarmee vergelijkbare uitkeringen, zoals die krachtens levensverzekering. Daarbij neemt het hof mede in aanmerking de door de vrouw aangehaalde uitspraak van de Hoge Raad van 18 september 2009 (ECLI:HR:2009:BI9625), alsmede de daarbij behorende conclusie van de Advocaat-Generaal. Niet gesteld of gebleken is dat de vrouw een nabestaandenpensioen heeft opgebouwd. De vrouw heeft zelfs een stuk overgelegd waaruit blijkt dat zij geen nabestaandenpensioen heeft opgebouwd. Ook van opbouw van een vergelijkbare uitkering aan de zijde van de vrouw is geen sprake. Reeds hierom faalt het beroep van de man op artikel 1:153 BW. Cursussen binnenkort: |
|
Bopz: gevolgen van niet tijdig onderzoek bij inbewaringstelling voor verlening voortzettingRechtsvraagKan de rechtbank een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling verlenen nu betrokkene bij de inbewaringstelling niet tijdig door een niet behandelende psychiater is gezien? OverwegingJa, de rechter die moet beslissen op een verzoek van de officier van justitie om een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling, dient na te gaan of op het moment van zijn beslissing is voldaan aan de vereisten voor het verlenen van de verzochte machtiging. Het vorenstaande geldt evenzeer indien juist is de stelling dat betrokkene noch voorafgaand aan de inbewaringstelling op 17 juni 2016, noch ‘immediately after the arrest’, is onderzocht door een niet-behandelend psychiater. Ook indien zou komen vast te staan dat de last tot inbewaringstelling op die grond als onrechtmatig in de zin van art. 28 lid 1 Wet Bopz moet worden aangemerkt, staat dit niet eraan in de weg dat de rechtbank een rechtsgeldige machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling verleent. |