VAKnieuws

Beroepstermijn bij appel tegen tussenvonnis

Nr: 15014 Hoge Raad der Nederlanden, 02-10-2015 ECLI:NL:HR:2015:2905 Jurisprudentie Rechtseenheid Procesrecht 339 Rv

Rechtsvraag

Is appel na eindvonnis mogelijk tegen eindbeslissingen in tussenvonnis?

Overweging

Indien in een uitspraak door een uitdrukkelijk dictum omtrent enig deel van het gevorderde een einde wordt gemaakt aan de instantie, is in zoverre sprake van een einduitspraak. De appel- of cassatietermijn tegen dat gedeelte van de uitspraak begint te lopen op de dag na die uitspraak. Indien een partij tegen dat deel van de uitspraak wil opkomen, mag hij daarom niet wachten tot de einduitspraak, maar moet hij meteen beroep instellen. Dit geldt echter alleen voor het onderdeel van het gevorderde waaraan in het dictum van de deeluitspraak een einde is gemaakt. Wat betreft het deel van de uitspraak dat als een tussenuitspraak is aan te merken, mag met het instellen van beroep worden gewacht tot op het desbetreffende gedeelte van het gevorderde einduitspraak is gedaan (HR 7 december 1990, ECLI:NL:HR:1990:ZC0076, NJ 1992/85).

Lees verder
 

Lotsverbondenheid: na 10 jaar financiële onafhankelijkheid geen partneralimentatie meer

Nr: 16005 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-10-2015 ECLI:NL:GHARL:2015:7377 Jurisprudentie Geschilbeslechting Alimentatie 1:157 BW

Rechtsvraag

Heeft de rechtbank de vrouw terecht partneralimentatie toegekend tien jaar na de echtscheiding?

Overweging

Nee. Het hof is van oordeel dat ruim tien jaar na de echtscheiding, in redelijkheid niet meer kan worden gesproken van een uit het huwelijk voortvloeiende lotsverbondenheid tussen partijen waarop een onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw kan worden gebaseerd.

De door een huwelijk ontstane lotsverbondenheid vormt de basis waarop partneralimentatie is gegrond. Vast staat dat de vrouw, nu zij gedurende tien jaren na de echtscheiding geen aanspraak heeft gemaakt op een bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud, steeds in staat is geweest om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Dat de vrouw, zoals zij heeft gesteld, ervoor heeft gekozen om het door haar na de echtscheiding in het kader van de overbedeling ontvangen bedrag van € 45.000,- te gebruiken om in haar levensonderhoud te kunnen voorzien, doet daaraan niet af. De vrouw is tot in 2014, te weten ruim tien jaar na de echtscheiding, geheel financieel onafhankelijk van de man geweest.

Lees verder

Al onze cursussen

Centrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise.

Bekijken
 

Overleggen nieuwe processtukken nadat advocaat zich heeft onttrokken

Nr: 15001 Hoge Raad der Nederlanden, 25-09-2015 ECLI:NL:PHR:2015:845 Jurisprudentie Geschilbeslechting Alimentatie 81 RO, 282 lid 1 Rv, 278 lid 3 Rv, 279 Rv.

Rechtsvraag

Kan iemand zelf aanvullende stukken overleggen aan de rechter als zijn advocaat zich inmiddels heeft onttrokken?

Overweging

81 RO. Ja, vindt de A-G. Onttrekking door een advocaat ná het moment van indiening van het (appel)verzoekschrift/verweerschrift staat er niet aan in de weg staat dat die partij nadere stukken in het geding brengt. Dit strookt met 279 lid 1 Rv.

Lees verder
 

Reikwijdte actieve rol hof bij opleggen omgangsregeling

Nr: 15002 Hoge Raad der Nederlanden, 25-09-2015 ECLI:NL:PHR:2015:1692 Jurisprudentie Geschilbeslechting Gezag en omgang 81 RO, 1:377a BW, 1:253a BW

Rechtsvraag

Dient het hof zich op grond van art. 8 EVRM actief op te stellen om met het opleggen van een omgangsregeling het recht op ‘family life’ tussen ouder en kinderen mogelijk te maken?

Overweging

81 RO. De A-G overweegt dat deze actieve rol (verwijzing naar mediation of het gelasten van een deskundigenonderzoek) wordt begrensd door het belang van het kind, bijvoorbeeld als het kind zelf ernstige bezwaren tegen contact heeft geuit.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Bopz: antwoord op prejudiciële vragen aan de Hoge Raad

Nr: 15006 Hoge Raad der Nederlanden, 18-09-2015 ECLI:NL:HR:2015:2747 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Bopz 28 Wet Bopz, 392 Rv

Rechtsvraag

Vraag 1: is een inbewaringstelling onrechtmatig als betrokkene niet 'immediately after the arrest' is onderzocht door een niet-behandelend psychiater?

Vraag 2: wanneer komt een bopz-schadevergoeding ten laste van de gemeente?

Vraag 3: wat wordt verstaan onder 'immediately after the arrest'?

Overweging

Antwoord 1: Een inbewaringstelling die is afgegeven op basis van een geneeskundige verklaring van een arts, niet zijnde een psychiater, is een onrechtmatige last in de zin van art. 28 lid 1 Wet Bopz, als de betrokkene niet ‘immediately after the arrest’ is onderzocht door een niet-behandelend psychiater.

Antwoord 2: De in art. 28 lid 1 Wet Bopz bedoelde schadevergoeding komt ten laste van de gemeente, ongeacht of de burgemeester dan wel de gemeente invloed had op het alsnog uitvoeren van een onderzoek door een psychiater of het voortduren van de inbewaringstelling.

Antwoord 3: Binnen 24 uur na de feitelijke aanvang van de vrijheidsontneming. Die 24 uur omvatten alle dagen en uren, dus ook de nachtelijke uren alsmede zaterdagen, zondagen en algemeen erkende feestdagen bedoeld in de Algemene termijnenwet, zie rov. 3.4.2 - 3.4.3.

Lees verder
 

Vragen aan Haags Juridisch Instituut over toepasselijk recht bij verzoek om nietigverklaring Marokkaans huwelijk

Nr: 15011 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-07-2015 ECLI:NL:GHARL:2015:5723 Jurisprudentie Rechtseenheid Echtscheiding 10:58 BW, 3 lid 1 sub ca Brussel II

Rechtsvraag

Wat is het toepasselijk recht bij een verzoek om nietigverklaring Marokkaans huwelijk?

Overweging

Het hof zal de volgende zeven vragen aan het Internationaal Juridisch Instituut te Den Haag voorleggen:
1. Heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht? Zo ja op grond van welke bepalingen. Geldt artikel 3 lid 1 sub ca Brussel II bis alleen voor (gewezen) echtgenoten of ook voor derden/externen. Zo ja waaruit is dit te concluderen?
2. Indien de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft in deze zaak, welk recht is dan van toepassing?


3. Indien Marokkaans recht van toepassing is heeft het hof de volgende vragen:
a. heeft er op 7 maart 1988 een naar Marokkaans recht rechtsgeldig huwelijk plaatsgevonden?
b. kan naar Marokkaans recht nietigverklaring van een dergelijk huwelijk worden verzocht?
c. kan naar Marokkaans recht een derde nietigverklaring verzoeken?
4. Dient de verstoting en de beoordeling daarvan door de rechter naar Nederlands recht conform artikel 10:58 BW, zoals de rechtbank heeft gedaan, betrokken te worden in deze casus nu een Marokkaanse rechter heeft geoordeeld dat er een huwelijk heeft plaatsgevonden op 7 maart 1988?
5. Kan de Nederlandse rechter met toepassing van Marokkaans recht het huwelijk van
7 maart 1988 nietig verklaren gelet op de uitspraak van de rechtbank te Nador van maart 2012?
6. Geldt artikel 10:58 BW, ingevoerd per 1 januari 2012, ook voor een verstoting in 1988?
7. Zijn er overigens nog bijzonderheden te vermelden die in dit kader van belang zijn en/of in hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen maar wel van belang kunnen zijn voor de beslechting van het voorliggende geschil?

Lees verder
 

Geen benoeming bijzonder curator bij verschil van inzicht

Nr: 15010 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21-07-2015 ECLI:NL:GHARL:2015:5473 Jurisprudentie Geschilbeslechting Curatele, bewind en mentorschap 1:250 BW

Rechtsvraag

Is een verschil van inzicht tussen jeugdbescherming en de ouders een reden tot benoeming van een bijzonder curator?

Overweging

Als er sprake is van een belangenconflict is er mogelijk een reden een bijzonder curator te benoemen. De stellingen van de ouders zijn in casu onvoldoende om te concluderen dat er een belangenconflict is. Hooguit is er sprake van een verschil van inzicht tussen jeugdbescherming en de ouders, maar dit verschil biedt onvoldoende grond voor benoeming van een bijzondere curator. De jeugdbeschermer die is aangesteld, is een neutrale persoon die tot taak heeft de belangen van het kind te hartigen.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Onvoldoende inzage in financiële stukken leidt tot gelijkwaardige bijdrage aan kinderalimentatie

Nr: 15009 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-07-2015 ECLI:NL:GHARL:2015:5374 Jurisprudentie Geschilbeslechting Alimentatie 21 Rv, 1:392 e.v. BW

Rechtsvraag

Welke gevolgtrekking kan een rechter ten aanzien van kinderalimentatie trekken uit het feit dat beide partijen onvoldoende inzage geven in hun financiële situatie?

Overweging

Ingevolge artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn partijen verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Wordt deze verplichting niet nageleefd, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht. Beide partijen hebben onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat hun draagkracht ontoereikend is om in de door de rechtbank vastgestelde behoefte van het kind te voorzien. Volgt toedeling bij helfte.

Lees verder
 

Inkomensverlies en Covid-19 als feit van algemene bekendheid

Nr: 21117 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 9-11-2021 ECLI:NL:GHARL:2021:10433 Jurisprudentie Geschilbeslechting Alimentatie 1:401 BW

Rechtsvraag

Is het inkomensverlies van de man, gelet op zijn alimentatieverplichtingen, voor herstel vatbaar en verwijtbaar?

Overweging

De man was als sous-chef werkzaam bij [naam1] BV. Op 23 november 2020 heeft de man een beëindigingsovereenkomst getekend, waarbij de arbeidsovereenkomst is beëindigd per 1 juni 2021 vanwege een fundamenteel verschil van inzicht over de inhoud van de werkzaamheden en de manier waarop de werkzaamheden door de man zijn verricht. Ter zitting heeft de man een nadere toelichting gegeven en verklaard dat hij vanwege de coronacrisis geen werk meer had, waardoor hij dagen moest inleveren, andere werkzaamheden moest verrichten en vanwege zijn psychische problemen veel ziek is geweest. Uiteindelijk is hierdoor een verschil van inzicht ontstaan en heeft de man ingestemd met de beëindigingsovereenkomst. 

(...)

Voor de beantwoording van de vraag of al dan niet rekening moet worden gehouden met het inkomensverlies aan de zijde van de man, dient allereerst te worden beoordeeld of dit inkomensverlies voor herstel vatbaar is. Naar het oordeel van het hof is dit niet het geval, omdat niet is gebleken dat de man op dit moment zijn oude inkomen kan terugkrijgen door terugkeer in zijn oude baan of anderszins en dat dit evenmin van hem kan worden gevergd. 

De man ontvangt vanaf 1 juni 2021 een WW-uitkering en vanaf 12 juli 2021 is hij ziekgemeld en vrijgesteld van verdere sollicitatieverplichtingen. Weliswaar geldt voor het toekennen van deze uitkering een andere toets dan voor het vaststellen van kinderalimentatie, maar het hof oordeelt dat onder de gegeven omstandigheden de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het inkomensverlies gedurende deze periode niet voor herstel vatbaar is. Het hof acht het daarbij een feit van algemene bekendheid dat de economische gevolgen van de Covid-19 uitbraak ook invloed hebben (gehad) op de bedrijfstak waarin de man werkzaam was. Daarbij heeft de man voldoende aangetoond dat hij psychische klachten heeft die maken dat hij op dit moment niet in staat is te solliciteren. 

Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de man zich tegenover de vrouw van de gedragingen had moeten onthouden, met andere woorden of het inkomensverlies verwijtbaar is. De enkele omstandigheid dat de man akkoord is gegaan met beëindiging van de arbeidsovereenkomst zonder ontslagvergoeding is onvoldoende voor het oordeel dat sprake is van verwijtbaar inkomensverlies. Vanwege de economische gevolgen van de Covid-19 uitbraak in combinatie met de psychische klachten van de man, kan naar het oordeel van het hof het inkomensverlies de man niet worden verweten.

Lees verder
 

GGZ: alcoholverslaving als psychische stoornis

Nr: 22037 Hoge Raad der Nederlanden, 8-04-2022 ECLI:NL:HR:2022:559 Jurisprudentie Rechtseenheid GGZ 3:3 Wvggz

Rechtsvraag

Is alcoholverslaving een psychische stoornis?

Overweging

Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat de wetgever met betrekking tot verslaving aan middelen als alcohol en drugs niet beoogd heeft het toepassingsbereik van de Wvggz uit te breiden ten opzichte van dat van de op 31 december 2019 vervallen Wet Bopz.Daarom moet worden aangenomen dat verslaving aan middelen als alcohol en drugs op zichzelf niet tot toepassing van de Wvggz kan leiden. Er moet om tot toepassing van de Wvggz te komen sprake zijn van een psychische stoornis van zodanige ernst dat het denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen daardoor zo ingrijpend worden beïnvloed dat de betrokkene het veroorzaakte gevaar niet kan worden toegerekend, omdat de stoornis de gevaarvolle daden van de betrokkene overwegend beheerst. Deze psychische stoornis kan voortvloeien uit of samenhangen met de verslaving aan middelen. Het kan ook gaan om een van de verslaving losstaande psychische stoornis van andere aard (‘comorbiditeit’).

Lees verder
 

Deskundigenonderzoek, terugplaatsing bij ouders en belang van de kinderen

Nr: 22039 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 5-04-2022 ECLI:NL:GHARL:2022:2652 Jurisprudentie Geschilbeslechting Jeugdrecht 810a Rv, 1:265b BW

Rechtsvraag

Is een deskundigenonderzoek naar terugplaatsing bij ouders in het belang van de kinderen?

Overweging

In 2019 zijn onderzoeken verricht en daaruit kwamen beperkingen bij de ouders naar voren. Ook werd geconstateerd dat de ouders de problematiek bij de kinderen onvoldoende (h)erkenden. Op grond van die bevindingen is niet te verwachten dat de ouders de kinderen in de toekomst voldoende kunnen bieden in pedagogisch opzicht. De ouders wensen nu een nieuw onderzoek, omdat er volgens hen veel is veranderd sinds de voormelde onderzoeken. De ouders denken dat zij in de toekomst wel weer voor beide of voor één van de kinderen kunnen zorgen, eventueel met dagelijkse ondersteuning.

De jeugdbeschermer vindt dat een onafhankelijk onderzoek voor de kinderen geen meerwaarde heeft. Dit betekent uitstel wat betreft duidelijkheid over het perspectief waar de kinderen zullen opgroeien en bij een dergelijk onderzoek zullen de contacten tussen de ouders en de kinderen moeten worden uitgebreid, hetgeen de kinderen niet goed aankunnen.

Het hof is van oordeel dat de bezwaren tegen een deskundigenonderzoek die de jeugdbeschermer benoemt, zwaarwegend zijn. De kinderen kampen beiden met (zeer) forse problematiek, hebben op dit moment professionele opvoeders nodig en vertonen zorgelijk gedrag rondom de contactmomenten met ouders. Hun belangen verzetten zich tegen een dergelijk onderzoek. De wens van de ouders om te laten zien wat zij hebben bereikt gaat niet voor op het belang van de kinderen. Er is veel hulp voor de kinderen ingezet en er zijn onderzoeken uitgevoerd bij de kinderen. De kinderen bevinden zich nu in een stabiele situatie met toegeruste opvoeders, waarin ze zich optimaal kunnen ontwikkelen. Het hof is daarom van oordeel dat het belang van de kinderen zich verzet tegen een onderzoek als bedoeld in artikel 810a lid 2 Rv naar de mogelijkheden voor een terugplaatsing bij de ouders en eveneens tegen een onderzoek naar een netwerkplaatsing.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

81 RO: omgangszaak en deskundigenonderzoek 810a Rv

Nr: 22054 Hoge Raad der Nederlanden, 20-5-2022 ECLI:NL:HR:2022:739 Jurisprudentie Geschilbeslechting Gezag en omgang 81 RO, 810a Rv

Rechtsvraag

Heeft het hof art. 810a, lid 2, Rv onjuist heeft uitgelegd door te overwegen dat het hier gaat om een omgangsregeling en geen kinderbeschermingsmaatregel, onder de omstandigheid dat het verzoek van de GI om de moeder omgang te ontzeggen voortvloeit uit de ondertoezichtstelling?

Overweging

HR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO.

A-G: Het hof heeft het verzoek van de moeder tot benoeming van de door haar genoemde deskundigen opgevat als een verzoek tot toepassing van art. 810a lid 2 Rv. Volgens het hof lijkt de vraagstelling erop te zijn gericht te onderzoeken of de mening van de dochter na vier maanden ‘isolatie’ als haar eigen mening kan worden beschouwd. In de procesinleiding wordt bevestigd dat het onderzoek gericht moet zijn op de vraag of sprake is van ‘ouderverstoting’ of juist dat de dochter de moeder echt niet wil zien. Zoals het hof terecht heeft opgemerkt, gaat het in de onderhavige zaak om een omgangszaak waarop art. 810a lid 2 Rv niet ziet. Dat er in de onderhavige zaak ook sprake is van een ondertoezichtstelling doet daaraan niet af. De ondertoezichtstelling is immers niet afgegeven ten behoeve van de uitvoering van de omgangsregeling. De ondertoezichtstelling is afgegeven om de belangen van de dochter te behartigen vanuit een gedwongen kader, aangezien de vader niet tot afspraken kan komen met moeder. Het verzoek van de GI om moeder (voorlopig) de omgang met de dochter te ontzeggen, is gebaseerd op de wens van de dochter om geen contact met moeder te hebben. Daaraan ligt geen onderzoek van een deskundige ten grondslag. Van een ongelijke strijd is dan ook geen sprake. Het onderdeel faalt in zoverre dan ook.

Cursussen binnenkort:

Lees verder