VAKnieuws

Verwijtbaar inkomensverlies kan niet hersteld worden, maar wel voor beperkte duur met vermogen gecompenseerd worden.

Nr: 24007 Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-02-2024 ECLI:NL:GHSHE:2024:379 Jurisprudentie Geschilbeslechting Alimentatie 1:401 BW

Rechtsvraag

Is er sprake van verwijtbaar en voor herstel vatbaar inkomensverlies? 

Overweging

De man is met een vaststellingsovereenkomst uit dienst getreden. Hij is overgestapt naar een ander werkgebied en is als ondernemer aan de slag gegaan. Zijn inkomen is zodanig gedaald dat hij uit zijn inkomen de vastgestelde partneralimentatie niet kan betalen. Het Hof oordeelt dat de man onvoldoende heeft gedaan om een baan te vinden waarmee hij een vergelijkbaar inkomen of in ieder geval voldoende inkomen kan verwerven, zodat hij aan zijn onderhoudsverplichting kan voldoen. Van de man kan niet verwacht worden dat hij naar het buitenland verhuist zodat hij hetzelfde soort werk kan doen. Wel kan van hem verwacht worden dat hij op lagere functies solliciteert, waarmee hij alsnog voldoende inkomen kan verwerven om aan zijn onderhoudsverplichting te voldoen. Inmiddels heeft de man ook te maken met psychische problemen en lijkt hij niet langer in staat om voldoende inkomen te verwerven om partneralimentatie te betalen. Van de man kan echter verwacht worden dat hij zijn woning verkoopt, zodat hij met de aanzienlijke overwaarde aan zijn onderhoudsplicht kan voldoen. Wel vindt het hof de situatie van de man reden om de partneralimentatie in duur te beperken. Nu de partneralimentatie in duur wordt beperkt, vindt het hof het niet redelijk om een jusvergelijking toe te passen.

Lees verder
 

Verzoek tot vervangende toestemming erkenning: instemming daad van verwekking bij kunstmatige bevruchting.

Nr: 24006 Hoge Raad der Nederlanden, 02-02-2024 ECLI:NL:HR:2024:148 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Algemeen
Erkenning
1:204 lid 4 BW

Rechtsvraag

Wanneer is bij kunstmatige bevruchting sprake van instemming met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad?

Overweging

De Hoge Raad oordeelt dat bij kunstmatige bevruchting onder een ‘daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad’ in de zin van artikel 1:204 lid 4 BW het gehele traject van kunstmatige bevruchting verstaan wordt. Het gaat dus niet enkel om het moment van bevruchting of het moment van plaatsing van de embryo in de baarmoeder. Van ‘instemming als levensgezel’ als bedoeld in die bepaling is dan pas sprake als de levensgezel en de moeder samen hebben besloten om langs de gevolgde weg van kunstmatige bevruchting (te proberen) een kind te krijgen.

Lees verder

Al onze cursussen

Centrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise.

Bekijken
 

Bij een beroep op de wilsvertrouwensleer is ook de zorgplicht van de notaris van belang.

Nr: 24005 Hoge Raad der Nederlanden, 02-02-2024 ECLI:NL:HR:2024:165 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Echtscheiding
Huwelijksvermogensrecht
1:115 BW, 3:33 BW, 3:35 BW, 43 lid 1 Wna.

Rechtsvraag

Speelt de betrokkenheid van de notaris bij de wijziging van de huwelijkse voorwaarden een rol bij de vraag of een echtgenoot er op mocht vertrouwen dat de wil van zijn echtgenote overeen kwam met haar verklaring?

Overweging

De Hoge Raad overweegt dat huwelijkse voorwaarden enkel bij notariële akte kunnen worden gewijzigd, mede omdat de betrokkenheid van de notaris strekt ter bescherming van de echtgenoten. Op de notaris rust een zorgplicht om naar vermogen te voorkomen dat misbruik wordt gemaakt van juridische onkunde en feitelijk overwicht. Op grond van artikel 43 lid 1 van de Wet op het notarisambt dient de notaris partijen zo nodig te wijzen op de gevolgen die voor hen of een van hen uit de inhoud van de (gewijzigde) akte voortvloeien. Daarbij dient de notaris ook te controleren of partijen die gevolgen begrijpen. Dit geldt des te meer wanneer de gevolgen voor partijen of een van hen nadeliger of riskanter zijn. De Hoge Raad oordeelt dat de rechter bij een beroep op vernietiging en de wilsvertrouwensleer dient te onderzoeken of de notaris aan deze zorgplicht zoals door de Hoge Raad omschreven, heeft voldaan.

Lees verder
 

Rechtmatigheidstoets voorlopige ondertoezichtstelling en (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing

Nr: 24017 Gerechtshof Den Haag, 20-12-2023 ECLI:NL:GHDHA:2023:2743 Jurisprudentie Geschilbeslechting Jeugdrecht artikel 1:255 BW; artikel 1:257 BW, artikel 1:265b BW.

Rechtsvraag

Is het feit dat de moeder met het destijds onder toezicht gestelde kind naar het buitenland is vertrokken, bij terugkeer grond voor een voorlopige ondertoezichtstelling?

Overweging

In 2020 stond de minderjarige onder toezicht gesteld, en verzocht de gecertificeerde instelling de kinderrechter een machtiging om de minderjarige uit huis te plaatsen bij de vader (destijds zonder gezag). De moeder is toen met de minderjarige naar het buitenland vertrokken, zonder te laten weten waar zij naartoe gingen. Daardoor hebben vader en de minderjarige drie jaar geen contact met elkaar gehad. De moeder en de minderjarige zijn in 2023 teruggekeerd, en bij terugkeer is de minderjarige direct voorlopig onder toezicht gesteld en met spoed uit huis geplaatst bij de (inmiddels met het gezag belaste) vader. Het hof toetst de rechtmatigheid van deze beslissing tot voorlopige ondertoezichtstelling en (spoed)machtiging uithuisplaatsing. Het hof oordeelt dat de kinderrechter op goede gronden heeft geoordeeld dat er sprake was van een ernstig vermoeden dat de minderjarige ernstig in haar ontwikkeling werd bedreigd, omdat de moeder door het kind mee te nemen naar het buitenland, de minderjarige uit haar vertrouwde omgeving heeft weggehaald en heeft onttrokken aan het toezicht van de gecertificeerde instelling. Ook heeft de kinderrechter gezien de omstandigheden op goede gronden een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verleend.

Het hof wijst de verzoeken om een contra-expertise, benoeming bijzondere curator en benoeming deskundige af.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Ouder onbehoorlijk opgeroepen door verzending brief aan het adres van de GI.

Nr: 24003 Hoge Raad der Nederlanden, 22-09-2023 ECLI:NL:HR:2023:1282 Jurisprudentie Rechtseenheid Jeugdrecht
Procesrecht
272 Rv, 362 Rv.

Rechtsvraag

Is een ouder behoorlijk opgeroepen als het beroepschrift en de oproep voor de mondelinge behandeling aangetekend zijn verstuurd aan de ouder per adres van de gecertificeerde instelling?

Overweging

De Hoge Raad oordeelt dat ook in hoger beroep geldt dat de niet in de procedure verschenen belanghebbende per aangetekende post moet worden opgeroepen. Artikel 272 Rv is namelijk op grond van artikel 362 Rv ook in hoger beroep van toepassing. De ouder die per aangetekende post per adres van de gecertificeerde instelling is opgeroepen is daarom onbehoorlijk opgeroepen. Deze fout in de oproeping betekent dat de beschikking van het hof over de beëindiging van het ouderlijk gezag niet in stand kan blijven.

Lees verder
 

Proceskosten niet onderling te compenseren in handelszaak tussen familieleden

Nr: 23033 Hoge Raad der Nederlanden, 12-05-2023 ECLI:NL:HR:2023:702 Jurisprudentie Geschilbeslechting Procesrecht 237 Rv

Rechtsvraag

Heeft het hof terecht de proceskosten onderling gecompenseerd zoals gebruikelijk in familiezaken in een zaak tussen drie vennoten en een gevolmachtigde schoonzoon?

Overweging

In deze procedure vorderen [de wederpartijen] onder meer een verklaring voor recht dat [de gevolmachtigde schoonzoon] aan de akte van 27 februari 2004 en de akte van cessie geen rechten kan ontlenen, met een gebod de executie te staken en gelegde beslagen op te heffen, alsmede veroordeling van [de gevolmachtigde schoonzoon] tot schadevergoeding op te maken bij staat. De rechtbank heeft de vorderingen van [de wederpartijen] deels toegewezen; zij heeft de proceskosten gecompenseerd op de grond dat partijen over en weer op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld.1

Het hof heeft de vorderingen van [de wederpartijen] alsnog geheel afgewezen, met compensatie van de proceskosten.2 Ten aanzien van de proceskosten overwoog het hof in rov. 9:

“9. Het hof ziet geen aanleiding af te wijken van het uitgangspunt in familierechtelijke zaken dat elke partij de eigen kosten draagt en zal aldus beslissen.

Om die reden laat het hof ook de compensatie van de kosten in eerste aanleg (uitgesproken omdat partijen daarin over en weer in het ongelijk waren gesteld) in stand.”

(...)

Het onderhavige geding is een handelszaak waarbij uit de gedingstukken op geen enkele wijze blijkt dat partijen tot elkaar staan of hebben gestaan in een (familie)relatie als bedoeld in art. 237 lid 1 Rv. Het oordeel van het hof, dat erop neerkomt dat de kosten van beide instanties worden gecompenseerd op de grond dat sprake is van een familierechtelijke zaak, is dus onbegrijpelijk. 

De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen. Nu [de wederpartijen] in hoger beroep geheel in het ongelijk zijn gesteld waarbij het hof hun in eerste aanleg toegewezen vorderingen alsnog geheel heeft afgewezen (zie hiervoor in 2.3), zal de Hoge Raad hen in de kosten van beide instanties veroordelen.

Lees verder
 

Wilsbekwaam verzet en motivering acuut levensgevaar

Nr: 23034 Hoge Raad der Nederlanden, 12-05-2023 ECLI:NL:HR:2023:694 Jurisprudentie Geschilbeslechting GGZ 2:1 Wvggz

Rechtsvraag

Heeft de rechtbank terecht het beroep op wilsbekwaam verzet afgewezen wegens acuut levensgevaar, onder de omstandigheden dat het al negen maanden goed met betrokkene gaat en geen katatoon beeld meer heeft laten zien?

Overweging

Uit art. 2:1 lid 6, aanhef en onder b, Wvggz volgt dat wilsbekwaam verzet moet worden gerespecteerd indien de psychische stoornis alleen voor de betrokkene zelf een aanmerkelijke kans op schade veroorzaakt, tenzij acuut levensgevaar voor de betrokkene dreigt. Hiermee is beoogd – overeenkomstig internationale verplichtingen – tot uitdrukking te brengen dat evenveel waarde gehecht wordt aan de eigen mening en instemming van een wilsbekwame persoon met een psychische stoornis als aan die van een wilsbekwame persoon zonder psychische stoornis.

De rechtbank heeft overwogen, kort gezegd, dat betrokkene in juni 2021 en december 2021 opgenomen is geweest in verband met katatonie, dat de katatonie in december 2021 zonder opname fataal had kunnen aflopen, dat het een tijd goed zou kunnen gaan met betrokkene zonder medicatie, maar dat betrokkene in grote mate kwetsbaar is voor psychoses en katatonie, en dat “[op] het moment dat het minder goed gaat, … betrokkene de afweging niet meer [kan] maken om medicatie te nemen en met als gevolg toename van ernstig nadeel”.

Door aldus te overwegen heeft de rechtbank miskend dat de mogelijkheid dat het achterwege blijven van het gebruik van medicatie “toename van ernstig nadeel” tot gevolg heeft, nog niet betekent dat sprake is van ‘acuut  levensgevaar ’ voor betrokkene als bedoeld in art. 2:1 lid 6, aanhef en onder b, Wvggz.

Lees verder
 

Bevel tot terugverhuizing met kind van ouder met eenhoofdig gezag

Nr: 23035 Rechtbank Rotterdam, 10-05-2023 ECLI:NL:RBROT:2023:4056 Jurisprudentie Geschilbeslechting Gezag en omgang 1:247 BW, 8 EVRM

Rechtsvraag

Dient de moeder met eenhoofdig gezag terug te verhuizen naar Nederland na verhuizing naar Frans-Guyana, terwijl zij in gezinsverband met kind en de vader woonde?

Overweging

Ja. De vrouw stelt dat de uitspraak van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2021:1513) in onderhavige procedure toepassing mist omdat ten tijde van haar vertrek met de minderjarige – anders dan in de situatie bij de Hoge Raad – geen omgangsregeling was vastgesteld en geen gezagsvoorziening aanhangig was. De rechtbank gaat hieraan voorbij omdat partijen tot aan het vertrek een affectieve relatie hadden waarbij zij in gezinsverband samenleefden en de man feitelijk meebesliste over de minderjarige. Er was voor de man ten tijde van de relatie geen reden om een dergelijke procedure aanhangig te maken. 

De mogelijkheid die de Hoge Raad de rechter biedt om de met het gezag belaste ouder te verbieden te verhuizen met het kind, dan wel te bevelen terug te verhuizen, is naar het oordeel van de rechtbank een instrument om te bewerkstelligen dat het kind contact kan hebben en houden met beide ouders. Andere instrumenten daartoe zijn onder meer het wijzigen van de hoofdverblijfplaats of het belasten van de andere ouder met het eenhoofdig gezag. 

Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat de vrouw de beslissing om met de minderjarige naar Frans-Guyana te verhuizen in beginsel kon nemen zonder dat daarvoor toestemming van de man nodig was, omdat zij op dat moment met het eenhoofdig gezag over de minderjarige was belast. De criteria die in de jurisprudentie zijn gevormd om verzoeken tot vervangende toestemming voor een verhuizing te beoordelen, waaronder de vraag of de verhuizing noodzakelijk is, of deze is doordacht en zorgvuldig voorbereid en welke compensatie is geboden aan de andere ouder, acht de rechtbank dan ook niet onverkort van toepassing in het onderhavige geval. De rechtbank moet beoordelen of de vrouw voldoet aan haar uit artikel 1:247 lid 3 BW in verbinding met artikel 8 EVRM voortvloeiende verplichting om omgang tussen de man en de minderjarige te bevorderen en zo nee, of het bevel om met de minderjarige terug te verhuizen dan een gepaste maatregel is om dit alsnog te bereiken. Dat in hoger beroep de vervangende toestemming voor erkenning (en derhalve het juridisch vaderschap) ter discussie staat, doet niet ter zake, omdat tussen de man en de minderjarige een nauwe persoonlijke betrekking in de zin van artikel 1:377a lid 1 BW oftewel ‘family life’ als bedoeld in artikel 8 EVRM bestaat aangezien zij tot aan het vertrek van de vrouw met de minderjarige in gezinsverband hebben samengeleefd. Bovendien is tussen partijen niet in geschil dat de man de biologische vader is van de minderjarige. 

(...)

De rechtbank realiseert zich dat wat de rechtbank ook beslist, de beslissing de nodige impact op de minderjarige zal hebben. Gelet op het voorgaande kan er naar het oordeel van de rechtbank echter geen minder ingrijpend middel worden aangewend om de omgang tussen de man en de minderjarige te bevorderen dan een gebod tot terugverhuizen naar Nederland. De rechtbank acht terugverhuizing naar de vertrouwde omgeving en herstel van het contact met de man van groot belang voor de verdere ontwikkeling van de minderjarige. Het aanvullende verzoek zal daarom worden toegewezen als hierna te vermelden, waarbij de verhuizing uiterlijk 15 juli 2023 moet worden geëffectueerd.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

GGZ (zorgmachtiging): praktische omstandigheden rechtvaardigen beeldbellen door psychiater niet

Nr: 23030 Hoge Raad der Nederlanden, 21-04-2023 ECLI:NL:HR:2023:663 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling GGZ 6:4 Wvggz

Rechtsvraag

Mocht de psychiater bij zijn onderzoek volstaan met beeldbellen met betrokkene?

Overweging

De psychiater dient het in de Wvggz voor de diverse vormen van verplichte zorg voorgeschreven medische onderzoek in beginsel aldus te verrichten dat hij de betrokkene in een direct contact, dat wil zeggen: in diens fysieke aanwezigheid, spreekt en observeert. Dit is slechts anders indien dat redelijkerwijs niet mogelijk is. Daarbij kan het bijvoorbeeld gaan om een weigering van de betrokkene om aan een onderzoek mee te werken, maar ook andere omstandigheden kunnen meebrengen dat onderzoek in fysieke aanwezigheid van de betrokkene niet of slechts beperkt mogelijk is. In die gevallen zal, met het oog op de beoogde maatregel, steeds op de best mogelijke manier moeten worden getracht inzicht te verkrijgen in de actuele gezondheidstoestand van de betrokkene en de noodzaak tot het treffen van de beoogde maatregel.

Uit de toelichting van de psychiater in de medische verklaring blijkt niet van omstandigheden die kunnen meebrengen dat een onderzoek in fysieke aanwezigheid van betrokkene redelijkerwijs niet mogelijk was. De daarin vermelde omstandigheden (zoals personele schaarste, vermindering van reisbewegingen, positieve ervaringen die zijn opgedaan met beeldbellen) zijn van algemene aard en brengen niet mee dat in dit concrete geval een onderzoek in fysieke aanwezigheid van betrokkene redelijkerwijs niet mogelijk was, zoals bedoeld in de hiervoor in 3.2 vermelde rechtspraak (niet opgenomen, red.). Het stond de rechtbank niet vrij om desondanks de verzochte zorgmachtiging te verlenen.
De omstandigheid dat betrokkene volgens de medische verklaring is ingegaan op het voorstel om het onderzoek te doen via beeldbellen doet niet af aan hetgeen hiervoor is overwogen.

(zie ook Hoge Raad 21 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:666)

Lees verder
 

Stelplicht en bewijslast bij vraag of sprake is van lening dan wel investering

Nr: 23027 Hoge Raad der Nederlanden, 21-04-2023 ECLI:NL:HR:2023:639 Jurisprudentie Geschilbeslechting Huwelijksvermogensrecht 150 Rv, 1:114 BW

Rechtsvraag

 Is door de vrouw aan de man ten behoeve van de aankoop van de woning verstrekt bedrag aan te merken als lening of investering? 

Overweging

Volgens onderdeel 4 van het middel heeft het hof miskend dat het aan de man was om zijn stelling te onderbouwen en te bewijzen dat de vrouw tussen 21 en 31 augustus 2012 van gedachte is veranderd ten aanzien van de grondslag van de betaling van € 435.000,--. Het onderdeel slaagt. Vanuit het uitgangspunt dat de vrouw het bedrag van € 435.000,-- aanvankelijk aan de man heeft geleend, welke mogelijkheid het hof in het midden heeft gelaten, levert het betoog van de man dat de lening later is gewijzigd in een investering een bevrijdend verweer op, ten aanzien waarvan de man de stelplicht en de bewijslast draagt. Het hof heeft dan ook ten onrechte geoordeeld dat de vordering tot terugbetaling van het bedrag alleen toewijsbaar is indien de vrouw niet alleen bewijst dat zij het bedrag van € 435.000,-- aan de man heeft geleend, maar ook dat zij haar aandeel in de woning om niet heeft verkregen.

Lees verder
 

Erfrecht: ingebrachte stukken bij opheffing vereffening

Nr: 23028 Hoge Raad der Nederlanden, 21-04-2023 ECLI:NL:HR:2023:662 Jurisprudentie Rechtseenheid Erfrecht 4:209 BW

Rechtsvraag

Heeft het hof terecht geoordeeld dat met de keuze om de bepaalde bijlagen in het geding te brengen, de vereffenaar respectievelijk de rechter-commissaris hebben bewerkstelligd dat deze bijlagen ter kennis van de erfgenaam moeten worden gebracht?

Overweging

Art. 4:209 BW bepaalt onder meer dat indien de geringe waarde der baten van een nalatenschap daartoe aanleiding geeft, de kantonrechter op verzoek van de vereffenaar of een belanghebbende de opheffing van de vereffening kan bevelen. Op een verzoek tot opheffing wordt de verzoeker gehoord of behoorlijk opgeroepen, alsmede voor zover zij bestaan en bekend zijn, de erfgenamen, de vereffenaar en de boedelnotaris. Indien een rechter-commissaris is benoemd, komt de in de eerste zin bedoelde bevoegdheid, op voordracht van de rechter-commissaris, aan de rechtbank toe.

De rechter-commissaris heeft de voordracht tot opheffing van de vereffening onderbouwd door verwijzing naar de brief van de vereffenaar van 11 juni 2020 en diens aanvullende email van 20 juli 2020. Bij de genoemde brief behoren vier bijlagen. De rechter-commissaris heeft deze bijlagen niet in het geding gebracht (zie rov. 2.13 van de bestreden beschikking). Nu het geding aanvangt met de voordracht van de rechter-commissaris tot opheffing van de vereffening, is hetzij onjuist, hetzij onbegrijpelijk het oordeel van het hof in rov. 4.4.5 dat ervoor is gekozen de bijlagen in het geding te brengen. Het onderdeel slaagt dus.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

GGZ (voortzetting crisismaatregel): tijdgebrek rechtvaardigt beeldbellen door psychiater niet

Nr: 23031 Hoge Raad der Nederlanden, 21-04-2023 ECLI:NL:HR:2023:665 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling GGZ 7:7 Wvggz

Rechtsvraag

Mocht de psychiater bij zijn onderzoek volstaan met beeldbellen met betrokkene?

Overweging

De psychiater dient het in de Wvggz voor de diverse vormen van verplichte zorg voorgeschreven medische onderzoek in beginsel aldus te verrichten dat hij de betrokkene in een direct contact, dat wil zeggen: in diens fysieke aanwezigheid, spreekt en observeert. Dit is slechts anders indien dat redelijkerwijs niet mogelijk is. Daarbij kan het bijvoorbeeld gaan om een weigering van de betrokkene om aan een onderzoek mee te werken, maar ook andere omstandigheden kunnen meebrengen dat onderzoek in fysieke aanwezigheid van de betrokkene niet of slechts beperkt mogelijk is. In die gevallen zal, met het oog op de beoogde maatregel, steeds op de best mogelijke manier moeten worden getracht inzicht te verkrijgen in de actuele gezondheidstoestand van de betrokkene en de noodzaak tot het treffen van de beoogde maatregel.

In de medische verklaring heeft de psychiater niet toegelicht waarom betrokkene niet in diens fysieke aanwezigheid maar via beeldbellen is onderzocht. Ter zitting heeft een arts verklaard (zie hiervoor in 2.4) dat beoordelingen door de psychiater in het kader van de Wvggz heel vaak worden verricht door middel van beeldbellen en dat dit een logistieke achtergrond heeft: op zondagen is in de regio Noord-Holland-Noord één psychiater verantwoordelijk voor de hele noordkant en gelet op de reisafstanden lukt het vaak niet om in crisissituaties een fysiek medisch onderzoek te verrichten. 

De verklaring van de arts ter zitting houdt in dat de keuze van de psychiater om betrokkene via beeldbellen te onderzoeken berust op de algemene omstandigheid dat op zondagen slechts één psychiater in de regio Noord-Holland-Noord beschikbaar is. Uit hetgeen hiervoor in 3.2 is overwogen volgt echter dat een onderzoek in fysieke aanwezigheid van de betrokkene uitgangspunt dient te zijn en dat van dit uitgangspunt slechts kan worden afgeweken indien een onderzoek in fysieke aanwezigheid van de betrokkene in de omstandigheden van het concrete geval redelijkerwijs niet mogelijk is. De omstandigheid dat ten aanzien van de betrokkene sprake is van een crisissituatie die – in de eerste plaats in het belang van de betrokkene zelf – zo spoedig mogelijk moet worden beëindigd, kan hierbij een rol spelen, maar is op zichzelf niet voldoende. 

Uitgaand van de verklaring van de arts ter zitting vond het onderzoek plaats op een moment waarop in de regio slechts één psychiater beschikbaar was. De verklaring houdt echter niet in dat het op dat moment voor deze psychiater redelijkerwijs niet mogelijk was betrokkene in diens fysieke aanwezigheid te onderzoeken. De klacht is derhalve gegrond. 

Lees verder