VAKnieuws
81 RO, draagkracht partneralimentatie bij fluctuerende bedrijfswinstenRechtsvraagHeeft het hof juist besloten door bij de draagkrachtberekening van de man uit te gaan van een op basis van de jaarstukken over 2006 t/m 2014 berekende gemiddelde winst uit onderneming van ruim 50.000 euro per jaar? OverwegingHR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO. A-G: Het hof heeft, nu de man zelfstandig ondernemer is en als zodanig geen vast inkomen geniet, onderzocht welk inkomen hij zich in de naaste toekomst redelijkerwijze moet kunnen verwerven, voor de vaststelling waarvan het hof aansluiting heeft gezocht bij de gemiddelde bedrijfswinst over de afgelopen jaren. Bij de berekening van de gemiddelde winst uit onderneming heeft het hof rekening gehouden met de winsten zoals blijkend uit de in het geding gebrachte jaarstukken van de onderneming over de periode 2006 t/m 2013 en de begrote winst voor 2014 en met de door partijen naar aanleiding daarvan ingenomen stellingen. Het hof heeft in ogenschouw genomen dat over een reeks van jaren sprake is geweest van ‘grote fluctuaties’ in de winst uit onderneming, onder meer als gevolg van de volgende – door partijen aangedragen – omstandigheden: de belastingmaatregel uit 2011 waarbij het BTW-tarief tijdelijk werd verlaagd van 21% naar 6%, welke maatregel volgens de man een eenmalige impuls aan het (bedrijfs)resultaat heeft gegeven, de crisis in de bouw en de aankoop in 2010 van dakkapellen die naar de vrouw stelt in de daarop volgende jaren zijn verkocht. Op grond van het een en ander is het hof tot het oordeel gekomen dat de gemiddelde winst uit onderneming moet worden berekend over de periode 2006 tot en met 2014. Dit oordeel kan in cassatie niet op juistheid worden getoetst. De in rov. 3.9.3 gebezigde motivering – waaronder tevens begrepen de overweging dat aldus eventuele correcties op de winst worden gecompenseerd en de verkoop van de dakkapellen mede in de winst is verwerkt – biedt naar mijn mening voldoende inzicht in de gedachtegang die aan de het oordeel van het hof ten grondslag ligt. Cursussen binnenkort: |
|
81 RO, verzoek om andere advocaat bij Bopz-zittingRechtsvraagHeeft de rechtbank nagelaten betrokkene te wijzen op de gevolgen van haar weigering zich te laten bijstaan door de toegevoegde raadsman? OverwegingHR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO. A-G: Nee. Blijkens het proces-verbaal is betrokkene slechts kort verschenen en uit eigen beweging weer vertrokken vóórdat de mondelinge behandeling was voltooid. Uit niets blijkt dat de rechtbank tijdens de mondelinge behandeling praktisch de gelegenheid heeft gehad om de bedoelde waarschuwing (voor de gevolgen van het weigeren van de toegevoegde advocaat) te geven en betrokkenes reactie daarop te noteren. Nadat nader onderzoek de rechtbank duidelijk had gemaakt dat de door betrokkene verlangde advocaat niet Bopz-gecertificeerd was, bleef er weinig te bespreken over: betrokkene had tegen de bijstand door de advocaat geen ander bezwaar gemaakt dan dat haar voorkeur uitging naar een andere advocaat. Evenmin was sprake van enig (voorwaardelijk) verzoek tot heropening van de door betrokkene verlaten mondelinge behandeling. Onder deze omstandigheden kan niet staande worden gehouden dat betrokkene zodanig is geschaad in een verdedigingsbelang dat deze klacht grond zou moeten zijn voor vernietiging. Cursussen binnenkort:Al onze cursussenCentrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise. Bekijken |
|
81 RO, bewijskracht schuldbekentenisRechtsvraagHeeft het hof miskend dat met het geven en nemen van een schuldbekentenis processuele abstractie optreedt, zodat voor de toewijsbaarheid van de vordering in beginsel niet ter zake doet welke verbintenis aan de vordering ten grondslag ligt? OverwegingHR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO. A-G: Nee. De onderhandse akte doet dus vaststaan dat de inhoud van de verklaring jegens de ondertekenaar voor waar heeft te gelden. Indien, zoals hier, in de schuldbekentenis wordt verklaard dat de ene partij de andere partij een bepaalde geldsom is verschuldigd, is die verschuldigdheid voor dat bedrag datgene wat dwingend bewijs oplevert. Tegen het dwingend bewijs ingevolge het tweede lid van art. 157 Rv staat op grond van art. 151 lid 2 Rv tegenbewijs open. Voor het slagen van tegenbewijs is voldoende dat het door de andere partij geleverde bewijs erdoor wordt ontzenuwd. De man heeft in feitelijke instanties geen beroep gedaan op de processuele abstractie, noch zijn vordering op de schuldbekentenis zelf gebaseerd. Ook dan zouden rechtbank en hof echter de juiste bewijslastverdeling hebben toegepast door de vrouw te belasten met het tegenbewijs en ook dan is het oordeel van het hof dat tegenbewijs is geleverd indien door het tegenbewijs het bewijs wordt ontzenuwd, juist. Cursussen binnenkort: |
|
Rechtsmacht Nederlandse rechter bij verzoeken omtrent Nederlandse kinderen die in Turkije wonenRechtsvraagHeeft de Nederlandse rechter rechtsmacht nu (Nederlandse) kinderen in Turkije hun gewone verblijfplaats hebben? OverwegingNee. De rechtbank heeft rechtsmacht ten aanzien van de verzoeken (om wijziging hoofdverblijfplaats en omgang) aangenomen op grond van artikel 4 Haags Kinderbeschermingsverdrag 1961, nu dit naar het oordeel van de rechtbank in het belang van de kinderen is en zij de Nederlandse nationaliteit hebben. Het hof neemt als vaststaand aan de onweersproken stelling van de man in eerste aanleg dat de vrouw met de kinderen sinds februari 2013 in Turkije verblijft. Nu de vrouw, die mede het ouderlijk gezag heeft, met de kinderen al sinds februari 2013 in Turkije woont is het hof van oordeel dat van een gewoon verblijf van de kinderen in een lidstaat thans, maar ook in september 2015 geen sprake is en was. Hierbij speelt een rol dat niet gebleken is dat de man, hoewel hij stelt dat de vrouw zonder zijn toestemming met de kinderen naar Turkije is vertrokken, tijdig relevante actie heeft ondernomen ter terugvoering van de kinderen naar Nederland. Op grond van artikel 1 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1961 is, kort gezegd, bevoegd de rechterlijke autoriteit van de Staat waar de minderjarige zijn gewone verblijf heeft. Uit het boven overwogene - dat het hof ook voor de beoordeling in het licht van dit verdrag relevant oordeelt - blijkt dat de gewone verblijfplaats van de kinderen in Turkije ligt, zodat de Nederlandse rechter hieraan geen rechtsmacht of bevoegdheid kan ontlenen. Cursussen binnenkort: |
|
Lijfsdwang gerechtvaardigd ter nakoming omgang met kind van 6 jaarRechtsvraagHeeft de rechtbank terecht lijfsdwang opgelegd ter nakoming van de omgangsregeling met een zesjarig kind? OverwegingJa. De advocaat van verzoekster heeft ter zitting in hoger beroep bevestigd dat verzoekster zal weigeren mee te werken aan contactherstel tussen verweerder en de minderjarige. Het hof is dan ook met de rechtbank van oordeel dat het belang van de minderjarige om omgang te hebben met verweerder prevaleert boven het belang van verzoekster bij het niet toepassen van lijfsdwang en dat de toepassing van lijfsdwang als uiterste middel gerechtvaardigd is, ook als het hof daarin betrekt dat - in het geval dat zou worden overgegaan tot het in hechtenis nemen van verzoekster - de minderjarige voor een langere tijd aan zijn moeder zou worden onttrokken. Cursussen binnenkort: |
|
Geloofsovertuiging en duurzame ontwrichting huwelijkRechtsvraagHeeft het hof voldoende onderzocht dat het huwelijk duurzaam ontwricht is? OverwegingHR: niet-ontvankelijk, 80a lid 1 RO. A-G: Ja, het hof heeft een juiste maatstaf aangelegd omtrent de wilsbekwaamheid van de vrouw. Ook heeft het hof in de afspraken van partijen niet hoeven te lezen dat partijen naar burgerlijk recht hebben willen afwijken van de mogelijkheid tot een echtscheidingsverzoek. Het beroep op het discriminatieverbod noemt geen vindplaats in de gedingstukken in appel en is daarom een novum in cassatie. Cursussen binnenkort: |
|
Bewijslast bij verzoek om nihilstelling partneralimentatieRechtsvraagHeeft het hof terecht geoordeeld dat er gronden waren voor beëindiging van de onderhoudsplicht wegens samenwonen als gehuwd? OverwegingNee. Het hof heeft niet gewezen op onderbouwde stellingen van de man of specifieke observaties uit het onderzoeksrapport die meebrachten dat van de vrouw een nadere onderbouwing kon worden gevergd van haar betwisting dat zij en haar nieuwe partner elkaar wederzijds verzorgden. Indien het hof zijn oordeel heeft gebaseerd op het onderzoeksrapport als geheel, heeft het miskend dat ieder vereiste voor de toepassing van art. 1:160 BW door de man moest worden gesteld en zo nodig bewezen. Voor zover het hof zijn oordeel heeft gebaseerd op enkele observaties van het onderzoeksbureau dat de vrouw en haar nieuwe partner samen boodschappen deden, is dat ontoereikend als motivering, aangezien deze waarnemingen nog niet in tegenspraak zijn met de verklaring van de vrouw dat zij haar eigen boodschappen betaalde. Zou het hof hebben geoordeeld dat de man voorshands heeft voldaan aan zijn (stelplicht en) bewijslast ter zake van de eis van wederzijdse verzorging, dan had het de vrouw tot tegenbewijs moeten toelaten. Cursussen binnenkort: |
|
Nalatenschap: beroep tegen gezamenlijke vereffenaarsRechtsvraagHeeft het hof eiseres - tevens vereffenaar van de nalatenschap - terecht niet-ontvankelijk verklaard nu zij hoger beroep heeft ingesteld tegen een deel van de gezamenlijke gezamenlijke vereffenaars? OverwegingHR: Nee. Nu in het onderhavige geval de erfgenamen de nalatenschap beneficiair hebben aanvaard, moest het hoger beroep van eiseres worden ingesteld tegen de gezamenlijke vereffenaars. Nu eiseres als appellante ook zelf in het appel betrokken was – en het gezag van gewijsde van de door het hof te geven beslissing zich dus tot alle erfgenamen, tevens vereffenaars, zou uitstrekken – zou het zonder enige zin zijn te eisen dat zij ook zichzelf, als mede-vereffenaar, in hoger beroep zou dagvaarden. Cursussen binnenkort: |
|
Verdeling en motivering bij proceskostenveroordelingRechtsvraagIs de vrouw voor de helft draagplichtig voor door de man aangegane geldlening met betrekking tot zijn advocaatkosten? OverwegingHR: Het hof heeft zijn beslissing om de helft van de schuld voor rekening van de vrouw te laten, gebaseerd op zijn oordeel dat geen termen aanwezig zijn om op grond van beginselen van redelijkheid en billijkheid af te wijken van de hoofdregel van verdeling. Het heeft slechts aandacht besteed aan de omstandigheden dat de man duidelijkheid heeft verschaft over de hoogte van de declaraties. In het licht van het in de rechtspraak bestaande gebruik om in procedures van familierechtelijke aard de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt, heeft het hof zijn oordeel ontoereikend gemotiveerd. Cursussen binnenkort: |
|
Vermogensverdeling bij finale en bij periodieke verrekenbedingRechtsvraagZijn de tijdstippen van het te verrekenen vermogen bij een finaal verrekenbeding ook toe te passen op het te verrekenen vermogen bij een periodiek verrekenbeding? OverwegingHR: cassatieberoep is verworpen, 81 RO. A-G: Voor finale verrekenbedingen is in artikel 1:142 lid 1 BW bepaald welk tijdstip is aan te houden voor de samenstelling en de omvang van het te verrekenen vermogen. Achter de tijdstippen die in artikel 1:142 lid 1 BW worden genoemd, steekt de gedachte dat vanaf die tijdstippen de grond vervalt voor het verrekenen van het vermogen zoals het zich dan verder ontwikkelt. Er is dus sprake van een koppeling van het tijdstip van bepaling van de samenstelling en omvang van het te verrekenen vermogen aan het tijdstip van het vervallen van de grond voor het voortzetten van de verrekenplicht met betrekking tot het vermogen zoals het zich dan verder ontwikkelt. Die koppeling kan als zodanig bij een verrekening als in artikel 1:141 lid 1 BW ook worden aangehouden, maar hoeft tijdmatig gesproken niet uit te vallen als in lid 1 van artikel 1:142 BW voorzien. Cursussen binnenkort: |
|
Bopz: onafhankelijkheid psychiater, verklaring geneesheer-directeurRechtsvraagIs de geneeskundige verklaring opgesteld door een onafhankelijk arts, en welke geneesheer-directeur is verantwoordelijk voor de afgegeven geneeskundige verklaring bij overplaatsing van betrokkene? OverwegingHR: cassatieberoep is verworpen, 81 RO. A-G: geneesheer-directeur is onafhankelijk ook al is nog geen jaar is verlopen sinds hij een eerdere geneeskundige verklaring over betrokkene had opgesteld. Een psychiater die onderzoek verricht ten behoeve van een rechterlijke machtiging heeft daarmee nog geen behandelrelatie met betrokkene. Een overplaatsing van de betrokkene naar een ander psychiatrisch ziekenhuis vóór het tijdstip waarop de officier van justitie zijn verzoek om een machtiging tot voortgezet verblijf bij de rechtbank indient, maakt dat deze eigen verantwoordelijkheid komt te liggen bij de geneesheer-directeur van het ziekenhuis waarin de betrokkene zich bevindt ten tijde van de indiening van het verzoek. |
|
Bopz: gedwongen opname onvoldoende gemotiveerdRechtsvraagBopz: heeft de rechtbank voldoende gemotiveerd dat het gevaar niet buiten een instelling kan worden afgewend? OverwegingNee. De rechtbank heeft niets vastgesteld omtrent de vraag of betrokkene in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van haar belangen, onder meer in het kader van het weigeren van de medicatie. Dat geldt ook voor zover het oordeel van de rechtbank (mede) steunt op de omstandigheid dat – zoals uit de gedingstukken blijkt - betrokkene geen eigen woning meer heeft. Zonder nadere motivering is immers niet begrijpelijk waarom niet op een andere manier dan door gedwongen opneming zou kunnen worden voorzien in de huisvesting van betrokkene.
De rechtbank heeft evenmin aandacht besteed aan de vraag in hoeverre de broer van betrokkene in zijn hoedanigheid van mentor betrokkene zou kunnen bijstaan. Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad is in een geval als het onderhavige een summiere motivering toelaatbaar, mits de uit de gedingstukken naar voren komende feiten voldoende sprekend zijn om te rechtvaardigen dat met een zodanige motivering wordt volstaan (vgl. onder meer HR 16 mei 1997, ECLI:NL:HR:1997:AG7233, NJ 1998/221). In dit geval zijn de feiten niet dermate sprekend dat de rechtbank kon volstaan met haar motivering. |