VAKnieuws

Onderhoudsplichtige moet zijn inkomen op peil houden, ook als hij gaat studeren

Nr: 24027 Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-04-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:2364 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Alimentatie 1:404 BW

Rechtsvraag

Staat het de onderhoudsplichtige ouder vrij om te gaan studeren als dit gevolgen heeft voor zijn/haar draagkracht?

Overweging

De man was tijdens het huwelijk ondernemer. In de periode van de echtscheiding heeft hij zijn onderneming beëindigd en is hij een mbo-opleiding begonnen met als doel na zijn opleiding een twee keer zo hoge omzet te kunnen behalen. De man stelt dat hij tijdens zijn studie hooguit de minimale draagkracht heeft van € 25,- per maand.

Het hof oordeelt dat het bij de berekening van de draagkracht niet alleen gaat om wat de man feitelijk verdient maar ook wat hij in staat is te verdienen. Het staat de man niet vrij om zijn werkzaamheden te stoppen en een opleiding te gaan volgen, als dat tot gevolg heeft dat hij tijdelijk niet aan zijn onderhoudsplicht kan voldoen. De keuze van de man om te gaan studeren mag niet zonder meer worden afgewenteld op het kind en de vrouw. Het hof berekent daarom de draagkracht van de man aan de hand van de inkomensgegevens uit de periode waarin partijen nog samen waren.

Lees verder
 

Vernietiging beschikking zorgmachtiging wegens niet horen betrokkene.

Nr: 24042 Hoge Raad der Nederlanden, 05-04-2024 ECLI:NL:HR:2024:547 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Wvggz 6:1 Wvggz

Rechtsvraag

Wanneer kan een rechter voorbij gaan aan het vereiste dat de betrokkene moet worden gehoord na ontvangst van het verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging?

Overweging

De Hoge Raad overweegt dat de rechter op grond van artikel 6:1 Wvggz de betrokkene dient te horen na ontvangst van het verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging, tenzij de rechter vaststelt dat de betrokkene niet in staat is of niet bereid is zich te doen horen. De gedachte hierachter is verderstrekkend dan het beginsel van hoor en wederhoor. Het gaat er ook om dat zoveel mogelijk wordt gewaarborgd  dat aan iemand niet verplichte zorg kan worden opgelegd zonder dat hij, zo hij dit wenst, zelf door de rechter wordt gehoord. De rechter moet de bereidheid van de betrokkene om gehoord te worden onderzoeken, en indien de rechter vaststelt dat die bereidheid ontbreekt dient de rechter de gronden te vermelden waarop dat oordeel berust. Daarbij is niet noodzakelijk dat de rechter vaststelt dat de betrokkene heeft verklaard voormelde bereidheid te missen. Voldoende is dat dit naar het oordeel van de rechter kan worden afgeleid uit de wijze waarop de betrokkene zich heeft gedragen, in het bijzonder ook bij de door de rechter aangewende pogingen om de betrokkene in zijn woon- of verblijfplaats te horen op de voet van art. 6:1 lid 2 Wvggz.


Lees verder

Al onze cursussen

Centrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise.

Bekijken
 

Budgetbeheer als alternatief voor bewind

Nr: 24028 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-04-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:2343 Jurisprudentie Geschilbeslechting Curatele, bewind en mentorschap 1:431 BW; 1:449 BW

Rechtsvraag

Kan budgetbeheer als alternatief dienen voor bewind?

Overweging

Rechthebbende heeft verzocht om het bewind over de gelden en goederen die aan haar (zullen) toebehoren, op te heffen. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen. Het hof overweegt dat de noodzaak van het bewind nog steeds bestaat, maar dat het bewind moet worden opgeheven omdat het niet zinvol is gebleken. Het bewind duurt al bijna zes jaar en er is nog geen schuldenregeling getroffen.  Een zekere frictie in de samenwerking tussen een rechthebbende en een bewindvoerder is niet ongebruikelijk en staat de instandhouding van het bewind op zichzelf niet in de weg. In het huidige geval komt er echter na zes jaar geen grip op de financiële situatie van de rechthebbende, omdat de samenwerking niet tot stand komt. Uit het dossier wordt onvoldoende duidelijk wat de bewindvoerder heeft gedaan om een schuldenregeling tot stand te brengen, anders dan door het vragen om ondertekening van stukken door de rechthebbende. De rechthebbende is zelf gaan samenwerken met een budgetcoach en heeft onderbouwt dat dit goed voor haar werkt. Het hof concludeert dat budgetbeheer in een nauwe, persoonlijke samenwerking voor de rechthebbende een meer passende maatregel is dan bewindvoering die niet van de grond komt. Het bewind wordt opgeheven.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Uitzondering op tweeconclusieregel niet aanvaardbaar wegens strijd met de goede procesorde

Nr: 24080 Gerechtshof Den Haag, 03-04-2024 ECLI:NL:GHDHA:2024:1673 Jurisprudentie Rechtseenheid Procesrecht
Alimentatie
347 Rv

Rechtsvraag

Beroep ter zitting op ontbreken woonlasten alimentatiegerechtigde in strijd met de tweeconclusieregel?

Overweging

Geen van partijen heeft grieven gericht tegen de wijze waarop de rechtbank de huwelijkse behoefte heeft vastgesteld. Pas tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep doet de man een beroep op het feit dat de vrouw in werkelijkheid geen woonlasten heeft en dat haar behoefte daarom lager is dan de door de rechtbank berekende behoefte. Het hof overweegt dat in alimentatiezaken er soms redenen kunnen zijn om in afwijking van de tweeconclusieregel een nieuwe stelling alsnog toe te laten zod at de vaststelling van de uitkering tot levensonderhoud berust op een juiste en volledige waardering van de van belang zijnde omstandigheden zoals die zijn ten tijde van de uitspraak . Maar een dergelijke afwijking mag geen strijd met de openbare orde opleveren. Het hof concludeert dat in dit geval het toelaten van het beroep van de man op het ontbreken van woonlasten aan de zijde van de vrouw in strijd is met de goede procesorde. De man had dit beroep eerder kunnen doen. 

Lees verder
 

Gebruiksvergoeding en eigenaarslasten voormalige echtelijke woning

Nr: 24026 Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 02-04-2024 ECLI:NL:GHSHE:2024:1107 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Huwelijksvermogensrecht
Algemeen
3:169 BW

Rechtsvraag

Bestaat er ook een recht op een gebruiksvergoeding als niemand de voormalig echtelijke woning bewoont?

Overweging

In deze casus zijn partijen al in 2007 gescheiden. De man is in de echtelijke woning blijven wonen tot in 2020. In 2020 heeft de woning een paar maanden leeg gestaan en in 2021 is de woning verkocht. De man vindt dat de vrouw over de periode waarop de woning leeg stond de helft van de eigenaarslasten aan hem moet betalen. De vrouw stelt dat zij recht heeft op een gebruiksvergoeding en dat de vordering van de man betreffende de eigenaarslasten kan worden weggestreept tegen haar vordering betreffende de gebruiksvergoeding. De man betwist dat de vrouw recht heeft op een gebruiksvergoeding omdat hij de woning in de betreffende periode ook niet gebruikte, en hij de vrouw er niet van heeft weerhouden om de woning te gebruiken. 

Het hof oordeelt dat de vrouw wel recht heeft op een gebruiksvergoeding. Zij had geen sleutel van de woning en de man had ook niet duidelijk gemaakt aan de vrouw dat de woning beschikbaar was voor haar, als zij daar gebruik van wenste te maken. Het uitsluitend gebruik door de man is daardoor niet opgehouden toen hij uit de woning vertrok. De conclusie is dat de eigenaarslasten tegen de gebruiksvergoeding kunnen worden weggestreept.

Lees verder
 

Aan de nakoming van de zorgregeling verbonden dwangsommen niet passend.

Nr: 24018 Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 02-04-2024 ECLI:NL:GHSHE:2024:1118 Jurisprudentie Geschilbeslechting Gezag en omgang artikel 1:253a lid 5 BW

Rechtsvraag

Zijn de aan de nakoming van de zorgregeling verbonden dwangsommen passend, terwijl de Raad de zorgen van de moeder onderschrijft, en de gecertificeerde instelling aangeeft nog onvoldoende zicht te hebben op de thuissituatie bij beide ouders?

Overweging

In eerste aanleg heeft de voorzieningenrechter de moeder veroordeeld tot nakoming van de zorgregeling, en aan de nakoming dwangsommen verbonden. De moeder is in hoger beroep gekomen tegen de dwangsommen. Zij is niet tegen contact tussen de vader en de minderjarige, maar zij heeft zorgen over drank- en drugsmisbruik van de vader en de veiligheid van de minderjarige bij de vader. De minderjarige staat onder toezicht gesteld. De raad deelt de zorgen van de moeder. Het hof oordeelt dat onder deze omstandigheden, de dwangsommen niet passend zijn. De zorgen die de vader heeft over de nakoming door de moeder, worden ondervangen door de ondertoezichtstelling.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Afwikkeling huwelijkse voorwaarden terwijl onduidelijk blijft met wiens geld welke uitgaven zijn gedaan.

Nr: 24014 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-03-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:2184 Jurisprudentie Geschilbeslechting Echtscheiding
Huwelijksvermogensrecht
artikel 1:84 BW; artikel 1:87 BW.

Rechtsvraag

Hoe moeten de vergoedingsrechten en verrekenvorderingen worden vastgesteld bij onduidelijkheid over waar ieder van de echtgenoten zijn/haar eigen inkomen aan heeft uitgegeven?

Overweging

De man en de vrouw zijn onder huwelijkse voorwaarden met elkaar getrouwd. Zij hebben hun inkomens steeds op dezelfde rekening laten storten en al vrijwel al hun uitgaven van die rekening betaald. Daardoor is onduidelijk waar ieders inkomen aan is uitgegeven en in welke verhouding ieder heeft bijgedragen aan de kosten van de huishouding. Het hof overweegt dat onder de kosten van de huishouding moet worden verstaan, alle gezamenlijke lasten en consumptieve bestedingen van partijen, waaronder ook de kosten van consumptieve bestedingen die partijen afzonderlijk van elkaar hebben gemaakt. Niet kan worden vastgesteld in welke verhouding ieder heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding. Het hof gaat er daarom van uit dat al het inkomen van partijen aan de kosten van de huishouding is besteed en dat ieder voor de helft heeft bijgedragen in de aflossing op een privéschuld van de man, de aanschaf van een motor, en dat ieder een gelijk aandeel heeft in het op de peildatum aanwezige saldo op de bank- en spaarrekeningen en kapitaalverzekering.

Lees verder
 

Erkenning van Algerijnse echtscheiding

Nr: 24025 Gerechtshof Den Haag, 20-03-2024 ECLI:NL:GHDHA:2024:694 Jurisprudentie Geschilbeslechting Echtscheiding
IPR
Procesrecht
10:56 BW; 10:57 BW;; 10:59 BW

Rechtsvraag

Kan de in Algerije uitsproken echtscheiding erkend worden?

Overweging

De vrouw heeft in Nederland de echtscheiding verzocht op een moment waarop de man in Algerije al de echtscheiding had verzocht. In eerste aanleg was de procedure in Algerije niet bekend bij de rechtbank. De man is niet verschenen in de procedure in Nederland en de rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken. In hoger beroep verzoekt de man om de in Algerije uitgesproken echtscheiding te erkennen en de beschikking van de rechtbank in Nederland aangaande de echtscheiding te vernietigen. 

Het hof overweegt dat erkenning van een beslissing van een Algerijnse rechter niet valt binnen het formele toepassingsgebied van de erkenningsregelingen in de Verordening Brussel II-bis. Ook bestaat er geen verdrag of andere regeling betreffende de erkenning tussen Nederland en Algerije. Het hof toetst de erkenning op grond van het Nederlandse commune internationale privaatrecht zoals in de wet opgenomen in de artikelen 10:56 BW tot en met 10:59 BW. Het hof toetst de rechtsmacht van de Algerijnse rechter, de behoorlijke rechtspleging in de Algerijnse echtscheidingsprocedure en de verenigbaarheid van de erkenning met de Nederlandse openbare orde. 

Het hof overweegt dat volgens de wetsgeschiedenis met ‘kennelijk onverenigbaar met de openbare orde’ tot uitdrukking is gebracht dat sprake zal moeten zijn van een manifeste strijd met de waarden die in de Nederlandse rechtsorde als fundamenteel worden beschouwd. Dit betekent dat de openbare orde slechts in uitzonderlijke gevallen tegen de erkenning van een buitenlandse beslissing kan worden ingezet. Het hof oordeelt dat het feit dat de vrouw in Algerije zelf de echtscheiding niet kon verzoeken, geen strijd oplevert met de Nederlandse openbare orde. De vrouw heeft immers in dezelfde periode in Nederland de echtscheiding verzocht, en is in de procedure in Algerije verschenen en vertegenwoordigd door een advocaat. Daarbij laat het hof ook meewegen dat de Nederlandse rechter wel naar Nederlands recht kan beoordelen of de vrouw recht heeft op partneralimentatie.

Lees verder
 

Vervangende toestemming Islamitische / openbare basisschool en buitenschoolse opvang

Nr: 24024 Gerechtshof Den Haag, 13-03-2024 ECLI:NL:GHDHA:2024:693 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Algemeen
Gezag en omgang
1:253a BW

Rechtsvraag

Is openbaar onderwijs het uitgangspunt wanneer ouders het niet eens zijn over religieus onderwijs?

Overweging

De ouders van de minderjarige zijn gescheiden. Beide ouders zijn praktiserend moslim, en hebben de wens om de minderjarige een opvoeding te geven waarin de islam in meerdere of mindere mate een belangrijke rol speelt. Zij geven daar wel ieder een andere invulling aan. De moeder wil dat de minderjarige naar een openbare basisschool gaat en de vader wil dat de minderjarige naar een islamitische basisschool gaat. Beide ouders hebben vervangende toestemming voor inschrijving op de door hen gewenste scho(o)l(en) verzocht. 

Het hof overweegt dat, nu de ouders het niet eens zijn, gekeken moet worden welke vorm van onderwijs het meest in het belang van de minderjarige is. Het hof oordeelt dat de minderjarige recht heeft op, en belang heeft bij het volgen van neutraal onderwijs op een openbare basisschool, zonder religieuze inslag, en dat zij niet dient te worden ingeschreven op een islamitische buitenschoolse opvang. Bij openbaar onderwijs krijgt de minderjarige ruimte voor het vormen van haar eigen geloofsbelijdenis en worden beide ouders in staat gesteld om hun geloofsbelijdenis ieder op hun eigen wijze met de minderjarige te delen, zonder dat de minderjarige op school te veel wordt gestuurd in een richting van één bepaalde uiting van die geloofsbelijdenis.

Lees verder
 

Niet-uitgevoerd periodiek verrekenbeding en een schuld ingevolge de kosten van de huishouding

Nr: 24001 Hoge Raad der Nederlanden, 08-03-2024 ECLI:NL:HR:2024:338 Jurisprudentie Geschilbeslechting Huwelijksvermogensrecht 1:136 BW, 1:141 BW

Rechtsvraag

Kan een schuld met betrekking tot de kosten van de huishouding bij de finale verrekening ex 1:141 BW worden weggestreept tegen de daar tegenover staande vordering?

Overweging

Schulden kunnen bij het finaal verrekenen van een niet nagekomen periodiek verrekenbeding ook onderdeel uitmaken van het te verrekenen vermogen ex 1:136 BW. De Hoge Raad oordeelt dat een schuld met betrekking tot de kosten van de huishouding niet per definitie in de finale verrekening moet worden betrokken als blijkt dat de daar tegenover staande vordering is ontstaan uit belegging en herbelegging van overgespaarde inkomsten. Voor de vraag of de schuld ook in de finale verrekening moet worden betrokken, moet worden gekeken naar de verhouding tussen de bepalingen in de huwelijkse voorwaarden ten aanzien van de draagplicht voor de kosten van de huishouding en het periodieke verrekenbeding. Daarbij kan bijvoorbeeld aandacht worden besteed aan de vraag of de schuld voldaan had kunnen worden uit inkomen. Als dat niet zo is, ligt het niet voor de hand om de schuld in de finale verrekening te betrekken.

Lees verder
 

Gemeentelijke schuldhulpverlening versus WSNP

Nr: 24002 Hoge Raad der Nederlanden, 08-03-2024 ECLI:NL:HR:2024:340 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Alimentatie 1:401 BW, 1:404 BW

Rechtsvraag

Dient de rechter wanneer de onderhoudsplichtige is toegelaten tot de gemeentelijke schuldhulpverlening in beginsel uit te gaan van het ontbreken van draagkracht?

Overweging

De Hoge Raad oordeelt dat de rechter, anders dan het geval is wanneer de onderhoudsplichtige is toegelaten tot de wettelijke schuldsanering natuurlijke personen, niet uit hoeft te gaan van het in beginsel ontbreken van draagkracht op de enkele grond dat de alimentatieplichtige is toegelaten tot de gemeentelijke schuldhulpverlening. De rechter dient bij het bepalen van de draagkracht rekening te houden met alle schulden van de onderhoudsplichtige. Dus ook met schulden waarop niet wordt afgelost. Wel kan de rechter in afwijking van deze hoofdregel aan bepaalde schulden geen of minder gewicht toekennen. Een dergelijk oordeel moet gemotiveerd worden.

Lees verder
 

Erkenning van Amerikaanse beslissing over het juridisch ouderschap van de wensouders na draagmoederschap met gedoneerde eicel.

Nr: 24012 Rechtbank Den Haag, 07-03-2024 ECLI:NL:RBDHA:2024:3180 Jurisprudentie Rechtseenheid IPR
Afstamming en adoptie
10:100 BW; 7 IVRK; 8 EVRM

Rechtsvraag

Kan het in de VS vastgestelde juridisch ouderschap van de wensouders in Nederland erkend worden, ondanks dat het van rechtswege ontstaan van een familierechtelijke betrekking met de wensouders niet overeenstemt met de huidige bepalingen in het Nederlandse recht?

Overweging

Wensvaders zijn in de VS de juridisch ouders geworden van de uit een draagmoeder geboren tweeling. De rechtbank in Florida heeft beslist dat de wensouders de juridische ouders zijn en dat de draagmoeder als ouder van de geboorteaktes geschrapt wordt. Op de geboorteaktes staan de wensvaders beiden als juridisch ouder van de tweeling geregistreerd, terwijl slechts een van hen de biologische vader van de kinderen is. De rechtbank toetst of de beslissing van de Amerikaanse rechter en de geboorteaktes in Nederland erkend kunnen worden. Daarbij laat de rechtbank meewegen dat het draagmoederschapstraject zorgvuldig heeft plaatsgevonden en dat de afstammingsrelatie voor de kinderen herleidbaar is, zoals vereist op grond van artikel 7 IVRK. De rechtbank overweegt dat als uitgangspunt geldt dat het enkele feit dat het van rechtswege ontstaan van een familierechtelijke betrekking met de wensouder niet overeenstemt met de huidige bepalingen in het Nederlands recht, onvoldoende is om aan te nemen dat sprake is van onverenigbaarheid met de openbare orde. Van onverenigbaarheid met de openbare orde is immers slechts sprake in geval van strijdigheid met beginselen en waarden van juridische, sociale of morele aard die in de eigen rechtsorde fundamenteel worden geacht. Tot slot laat de rechtbank meewegen dat het EHRM het in het belang van het kind acht dat hij een juridische afstammingsband heeft met de personen die hem verzorgen en opvoeden, ook indien tussen hen geen genetische band bestaat, en dat de periode vanaf de geboorte van het kind tot het vestigen van de juridische band met de wensouders zo kort mogelijk duurt.  

Cursussen binnenkort:

Lees verder