VAKnieuws

Geen rechtsmacht Nederlandse rechter nu zaak aanhangig is in België

Nr: 16058 Rechtbank Noord-Holland, 27-01-2016 ECLI:NL:RBNHO:2016:598 Jurisprudentie Geschilbeslechting Gezag en omgang
Procesrecht
5, 265 Rv, 10, 11 Brussel II-bis

Rechtsvraag

Welk recht is van toepassing op het verzoek om eenhoofdig gezag over kind dat (ongeoorloofd) in Nederland verblijft en waarbij het de vraag is of de procedure in België is gesloten?

Overweging

Blijkens de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag heeft de moeder minderjarige ongeoorloofd meegenomen naar Nederland. Uit artikel 10, onder a, iii, Brussel II-bis volgt dat de gerechten van België bevoegd blijven, totdat minderjarige in een andere lidstaat zijn gewone verblijfplaats heeft gekregen en een voor een gerecht in België dienende zaak overeenkomstig artikel 11, zevende lid, Brussel II-bis, gesloten is verklaard.

In de brief van de rechtbank van eerste aanleg Oost Vlaanderen is de vader verzocht om op grond van artikel 11, zevende lid, Brussel II-bis, conclusies ter griffie neer te leggen. Uit de brief van de rechtbank van eerste aanleg Oost Vlaanderen van 14 augustus 2015 blijkt dat de man deze conclusies als gevraagd heeft neergelegd. De moeder heeft gesteld dat er geen sprake is van een zaak als bedoeld in artikel 11, zevende lid, Brussel II-bis, maar van een kort gedingprocedure waarin op 10 december 2015 een tussenvonnis is gegeven. De rechtbank is van oordeel dat deze stelling niet opgaat. Uit het tussenvonnis van de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen blijkt dat het gaat om een tussenvonnis zoals in kort geding. Uit het zaaknummer op de brief van 27 april 2015, 14 augustus en 1 december 2015 van de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen blijkt dat het hierbij om dezelfde procedure gaat, naar het oordeel van de rechtbank zoals gezegd een procedure op grond van artikel 11, zevende lid, Brussel II-bis.

Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er bij het gerecht in België een zaak aanhangig is als bedoeld in artikel 10, onder a, iii Brussel II-bis juncto artikel 11, zevende lid, Brussel II-bis. Gesteld noch gebleken is dat deze zaak gesloten is verklaard. Het gerecht in België is thans nog steeds bevoegd. Het enkele feit dat de moeder stelt dat zij van die procedure niet op de hoogte zou zijn, wat daar ook van zij, kan aan het voorgaande niet afdoen. Deze rechtbank dient zich derhalve onbevoegd te verklaren om thans van deze zaak kennis te nemen.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Verantwoording over onvoltooide afwikkeling nalatenschap door overleden executeur

Nr: 16013 Hoge Raad der Nederlanden, 22-01-2016 ECLI:NL:HR:2016:99 Jurisprudentie Rechtseenheid Erfrecht 4:151, 4:149 lid 1 c BW

Rechtsvraag

Dient een notaris, die een overleden executeur in zijn rol als executeur heeft opgevolgd, verantwoording af te leggen over de werkzaamheden van de overleden executeur?

Overweging

Nee. De verplichting van een executeur om rekening en verantwoording af te leggen over het door hem gevoerde beheer van een nalatenschap, heeft uitsluitend betrekking op het beheer van de nalatenschap van de erflater door wie hij als executeur is benoemd. Weliswaar eindigt de taak van de executeur door zijn dood, maar indien de executeur zijn werkzaamheden nog niet heeft voltooid op het tijdstip van zijn overlijden, ontstaat geen verplichting tot het afleggen van rekening en verantwoording. Geen rechtsregel brengt mee dat een dergelijke verplichting op de erfgenamen van de executeur komt te rusten.

Cursussen binnenkort:

Lees verder

Al onze cursussen

Centrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise.

Bekijken
 

81 RO, toekoming opeisbare rente bij uitleg testament

Nr: 16008 Hoge Raad der Nederlanden, 15-01-2016 ECLI:NL:PHR:2015:2493 Jurisprudentie Geschilbeslechting Erfrecht 81 RO, 407 Rv, 4:138 BW

Rechtsvraag

Wie heeft recht op de opeisbaar geworden rente die is gegenereerd eerst na het overlijden van de bij testament aangewezen bezwaarde?

Overweging

HR: 81 RO.

A-G: Het oordeel van het hof, dat de resultante is van de aan de feitenrechter voorbehouden uitleg van het testament, is in cassatie slechts op begrijpelijkheid te toetsen. De klacht voldoet niet aan de te stellen eisen.

Hof: Naar het oordeel van het hof biedt het testament onvoldoende aanknopingspunten voor de stelling van de moeder dat erflater heeft beoogd de tijdens het leven van de dochter als verwachter gekweekte, maar pas na haar overlijden opeisbaar geworden rente met terugwerkende kracht in het vermogen van de dochter te laten vallen. De uit het testament blijkende wens van erflater om de moeder verzorgd achter te laten, staat hieraan niet in de weg, reeds omdat de vordering van de dochter/stichting in beginsel niet opeisbaar was tijdens het leven van de moeder. (...) Deze uitleg strookt met de wettelijke regeling die erin voorziet dat aan de dochter als bezwaarde, de rente toekomt die tot aan haar overlijden opeisbaar wordt.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

81 RO, motivering arrest hof voldoet aan wettelijke eisen

Nr: 16009 Hoge Raad der Nederlanden, 15-01-2016 ECLI:NL:PHR:2015:2230 Jurisprudentie Geschilbeslechting Jeugdrecht 81 RO, 1:254 BW

Rechtsvraag

Heeft het hof de bekrachtiging van de verlenging ondertoezichtstelling en voorlopige uithuisplaatsing voldoende gemotiveerd?

Overweging

HR: 81 RO.

A-G: Ja. De motiveringseis gaat niet zo ver dat zij een gedetailleerd antwoord van de rechter op ieder aangevoerd argument verlangt. In het algemeen is voldoende dat de rechter in zijn redengeving de voor toe- of afwijzing van de vordering of het verzoek essentiële stellingen of weren behandelt. Op bijzondere motiveringseisen – al dan niet voortvloeiend uit het Verdrag inzake de rechten van het kind – is in dit geding geen beroep gedaan. De motivering van het hof sluit aan bij de aanhaalde wettelijke bepalingen. Zij is nader uitgewerkt, begrijpelijk voor de lezer en kan de beslissing dragen. De algemene motiveringsklacht faalt om deze redenen.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Reikwijdte specificering van bewijsaanbod via getuigen

Nr: 16010 Hoge Raad der Nederlanden, 15-01-2016 ECLI:NL:HR:2016:49 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Procesrecht 166, 353 Rv

Rechtsvraag

Kan de specificering van het bewijsaanbod ook de inhoud van de getuigenverklaringen betreffen?

Overweging

Nee. In het licht van HR 9 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7817, NJ 2005/270 en HR 9 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3009, NJ 2015/426 klaagt het onderdeel terecht dat het hof heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door van eiser te verlangen dat hij zou toelichten wat de door hem genoemde getuigen, die nog niet als getuigen waren gehoord, over de door eiser te bewijzen aangeboden feiten zouden verklaren.

Lees verder
 

Vertaling van processtukken in Engels, Duits of Frans is in beginsel niet nodig

Nr: 16011 Hoge Raad der Nederlanden, 15-01-2016 ECLI:NL:HR:2016:65 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Procesrecht Rv, procesreglementen

Rechtsvraag

Is de overgelegde productie in het Duits terecht buiten beschouwing gelaten?

Overweging

Het overleggen van een vertaling van een productie is in beginsel niet noodzakelijk als die productie is gesteld in de Engelse, Duitse of Franse taal. De rechter kan echter een vertaling verlangen als hij dat nodig of wenselijk acht voor de behandeling van de zaak, mede gelet op de belangen van de wederpartij. Een vertaling is in beginsel wel noodzakelijk als een productie is gesteld in een andere vreemde taal.

In gevallen waarin een vertaling ontbreekt, maar deze naar het – ambtshalve of op verzoek van de wederpartij gegeven – oordeel van de rechter noodzakelijk of wenselijk is, behoort de partij die de productie heeft overgelegd, gelegenheid te krijgen een vertaling daarvan in het geding te brengen, tenzij de eisen van een goede procesorde zich daartegen verzetten. De rechter kan bepalen dat die vertaling door een beëdigd vertaler moet zijn opgemaakt en ondertekend.

Lees verder
 

Uitleg testament: moment van beoordelen van vervulling zekerheidsstelling

Nr: 16012 Hoge Raad der Nederlanden, 15-01-2016 ECLI:NL:HR:2016:46 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Erfrecht 4:45, 4:46 BW

Rechtsvraag

Heeft het hof terecht geoordeeld dat de akte vaststelling erfdelen (ter zekerheidsstelling), testamentair verplicht binnen een jaar te verlijden, zes jaar later niet alsnog hoeft te worden opgesteld?

Overweging

Nee. Het hof heeft het testament kennelijk zo uitgelegd, dat daarin de voorwaarde was opgenomen dat de bedoelde zekerheidsstelling binnen een jaar moest worden verlangd. Het heeft vervolgens geoordeeld dat die voorwaarde niet meer kon worden vervuld en derhalve ingevolge art. 4:45 lid 1 BW voor niet geschreven moet worden gehouden. Het hof heeft miskend dat de vraag of sprake is van een onmogelijk te vervullen voorwaarde of last als bedoeld in art. 4:45 lid 1 BW, dient te worden beoordeeld naar het tijdstip van overlijden van de erflater. Niet valt in te zien dat het op dat tijdstip onmogelijk was de in het testament genoemde akte binnen een jaar te doen verlijden.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Omgang bij openbaring '(intended) family life' door man ruim vier jaar na geboorte kind

Nr: 16004 Gerechtshof Amsterdam, 22-12-2015 ECLI:NL:GHAMS:2015:5344 Jurisprudentie Geschilbeslechting Gezag en omgang 1:377a BW

Rechtsvraag

Kan geopenbaarde wens van man tot omgang met het kind, vier jaar na geboorte en zonder eerdere interesse in kind, leiden tot omgang?

Overweging

Ja. Het hof is van oordeel dat in dit geval de familierechtelijke verwantschapsband tussen de man en de minderjarige en de juridische formalisering daarvan een zodanig wezenlijk onderdeel vormt van zijn identiteit en daarmee van zijn privéleven als bedoeld in artikel 8 EVRM, dat de afwijzing van zijn verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling op de enkele grond dat ‘(intended) family life’ ontbreekt, een schending van zijn recht op eerbiediging van zijn privéleven oplevert (vgl. EHRM 21 december 2010, nr. 20578/07, NJ 2011, 508, Anayo tegen Duitsland).
Gebleken is dat de man zich thans reeds gedurende drie á vier jaren inspant om contact met de minderjarige te bewerkstelligen. Met dat doel heeft de man de onderhavige gerechtelijke procedure aanhangig gemaakt. Voorts heeft de man ongeveer een jaar geleden hulp in de vorm van gedragstherapie gezocht, teneinde om te gaan met zijn emoties vanwege onder meer het ontbreken van contact met de minderjarige. Ter zitting in hoger beroep heeft de man verklaard dat hij nog steeds ongeveer eenmaal per week zijn therapeut bezoekt. Het hof acht dan ook voldoende aannemelijk dat de wens van de man om de minderjarige te leren kennen in elk geval de laatste jaren serieus, diep en bestendig is.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Toepassing prejudiciële antwoorden inzake kindgebonden budget

Nr: 16007 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-12-2015 ECLI:NL:GHARL:2015:9947 Jurisprudentie Geschilbeslechting Alimentatie 1:397 lid 1 BW, 1:402a lid 1 BW

Rechtsvraag

Heeft de rechtbank ten onrechte op de behoefte van de kinderen niet in mindering gebracht het door de de vrouw ontvangen bedrag aan kindgebonden budget?

Overweging

Uit de correspondentie van partijen blijkt dat beide partijen het hof verzoeken uitspraak te doen met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad van 9 oktober 2015. In deze uitspraak heeft de Hoge Raad de gestelde prejudiciële vragen als volgt beantwoord:

1. Bij de vaststelling van de door de ouders verschuldigde onderhoudsbijdrage voor hun minderjarige kinderen dienen het kindgebonden budget en de daarvan deel uitmakende alleenstaande ouderkop niet in aanmerking te worden genomen bij de bepaling van de behoefte van het kind, maar bij de berekening van de draagkracht van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt.

2. Er dient geen onderscheid te worden gemaakt tussen de alleenstaande ouderkop en het overige deel van het kindgebonden budget.

Het voorgaande brengt met zich dat het kindgebonden budget geen invloed heeft op de behoefte van de kinderen, zoals vastgesteld bij beschikking van 2 december 2013, van € 1.185,- per maand. Per 1 januari 2015 bedraagt de naar analogie van artikel 1:402a lid 1 BW geïndexeerde behoefte van de kinderen afgerond € 1.205,- per maand. Grief 3 van de man faalt.

Lees verder
 

Ontkenning vaderschap op verzoek van de vrouw bij Indonesisch gehuwd echtpaar met zwervende man

Nr: 16003 Rechtbank Den Haag, 21-12-2015 ECLI:NL:RBDHA:2015:15445 Jurisprudentie Geschilbeslechting IPR
Jeugdrecht
1:200 BW, 10:92, 10:93 BW, 3 Rv

Rechtsvraag

Welk recht van is van toepassing op verzoek om ontkenning vaderschap van Indonesische vrouw die naar Indonesisch recht is gehuwd en in Nederland woont?

Overweging

Op grond van artikel 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe. Uit het rapport van het Internationaal Juridisch Instituut blijkt dat een gerechtelijke procedure voor Indonesiërs tot ontkenning van het vaderschap, op verzoek van de moeder of van het kind, niet bekend is. Dit betekent dat de vrouw, met toepassing van het Indonesische recht, niet-ontvankelijk is in haar verzoek. Ingevolge artikel 10:93 lid 2 BW, kan de rechter, indien dat in het belang is van het kind en de ouders en het kind een daartoe strekkend gezamenlijk verzoek doen, een ander in artikel 10:92 BW genoemd recht toepassen, dan wel het recht toepassen van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind ten tijde van de ontkenning of het Nederlandse recht.
Nu de man geen bekende woon- of verblijfplaats heeft en hij, hoewel daartoe opgeroepen, in deze procedure niet is verschenen, is het niet mogelijk dat de ouders gezamenlijk de toepassing van het Nederlands recht verzoeken. De rechtbank acht het evenwel niet redelijk deze omstandigheid, die niet aan de vrouw toe te rekenen is, aan de vrouw tegen te werpen. Dit zou immers betekenen dat ontkenning van het vaderschap onmogelijk is. Het verzoek wordt toegewezen, aangezien niet is gebleken van feiten dat de man de vader is of dat hij toestemming voor verwekking heeft gegeven.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Herstelmogelijkheid bij verzuim indiening wrakingsverzoek

Nr: 15035 Hoge Raad der Nederlanden, 18-12-2015 ECLI:NL:HR:2015:3629 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Procesrecht 39 lid 1, 281, 362 Rv

Rechtsvraag

Kan een wrakingsverzoek buiten behandeling worden gelaten zonder gelegenheid te geven het verzuim te herstellen dat het verzoek niet is ondertekend door een advocaat?

Overweging

Nee, het hof blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door het voorschrift van art. 39 lid 1 Rv buiten toepassing te laten op de grond dat het wrakingsverzoek niet was ondertekend door een advocaat. Aan de man had gelegenheid behoren te worden geboden dat verzuim te herstellen (vgl. art. 281 lid 1 in verbinding met art. 362 Rv).

(Zie ook HR 18 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3633)

Lees verder
 

Reikwijdte van het bewust afwijken van wettelijke maatstaven bij alimentatie

Nr: 15036 Hoge Raad der Nederlanden, 18-12-2015 ECLI:NL:HR:2015:3635 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Alimentatie 1:401 lid 1 BW

Rechtsvraag

Geldt het bewust afwijken van de wettelijke maatstaven voor specifieke, voor de bepaling van de hoogte van het levensonderhoud relevante, posten, feiten of omstandigheden ook het overige deel van het convenant?

Overweging

Nee. Toepassing van de wettelijke maatstaven leidt in beginsel tot een redelijk evenwicht tussen de rechten en verplichtingen van beide partijen. Dit pleit ervoor de inbreuk op dit evenwicht en de gevolgen daarvan, zich niet verder te doen uitstrekken dan partijen zijn overeengekomen. De door partijen overeengekomen inbreuk op deze bevoegdheid tot wijziging van een overeengekomen levensonderhoud moet niet ruimer worden uitgelegd dan de desbetreffende overeenkomst noodzakelijk meebrengt.

Lees verder