VAKnieuws

Uitleg testament: moment van beoordelen van vervulling zekerheidsstelling

Nr: 16012 Hoge Raad der Nederlanden, 15-01-2016 ECLI:NL:HR:2016:46 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Erfrecht 4:45, 4:46 BW

Rechtsvraag

Heeft het hof terecht geoordeeld dat de akte vaststelling erfdelen (ter zekerheidsstelling), testamentair verplicht binnen een jaar te verlijden, zes jaar later niet alsnog hoeft te worden opgesteld?

Overweging

Nee. Het hof heeft het testament kennelijk zo uitgelegd, dat daarin de voorwaarde was opgenomen dat de bedoelde zekerheidsstelling binnen een jaar moest worden verlangd. Het heeft vervolgens geoordeeld dat die voorwaarde niet meer kon worden vervuld en derhalve ingevolge art. 4:45 lid 1 BW voor niet geschreven moet worden gehouden. Het hof heeft miskend dat de vraag of sprake is van een onmogelijk te vervullen voorwaarde of last als bedoeld in art. 4:45 lid 1 BW, dient te worden beoordeeld naar het tijdstip van overlijden van de erflater. Niet valt in te zien dat het op dat tijdstip onmogelijk was de in het testament genoemde akte binnen een jaar te doen verlijden.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Omgang bij openbaring '(intended) family life' door man ruim vier jaar na geboorte kind

Nr: 16004 Gerechtshof Amsterdam, 22-12-2015 ECLI:NL:GHAMS:2015:5344 Jurisprudentie Geschilbeslechting Gezag en omgang 1:377a BW

Rechtsvraag

Kan geopenbaarde wens van man tot omgang met het kind, vier jaar na geboorte en zonder eerdere interesse in kind, leiden tot omgang?

Overweging

Ja. Het hof is van oordeel dat in dit geval de familierechtelijke verwantschapsband tussen de man en de minderjarige en de juridische formalisering daarvan een zodanig wezenlijk onderdeel vormt van zijn identiteit en daarmee van zijn privéleven als bedoeld in artikel 8 EVRM, dat de afwijzing van zijn verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling op de enkele grond dat ‘(intended) family life’ ontbreekt, een schending van zijn recht op eerbiediging van zijn privéleven oplevert (vgl. EHRM 21 december 2010, nr. 20578/07, NJ 2011, 508, Anayo tegen Duitsland).
Gebleken is dat de man zich thans reeds gedurende drie á vier jaren inspant om contact met de minderjarige te bewerkstelligen. Met dat doel heeft de man de onderhavige gerechtelijke procedure aanhangig gemaakt. Voorts heeft de man ongeveer een jaar geleden hulp in de vorm van gedragstherapie gezocht, teneinde om te gaan met zijn emoties vanwege onder meer het ontbreken van contact met de minderjarige. Ter zitting in hoger beroep heeft de man verklaard dat hij nog steeds ongeveer eenmaal per week zijn therapeut bezoekt. Het hof acht dan ook voldoende aannemelijk dat de wens van de man om de minderjarige te leren kennen in elk geval de laatste jaren serieus, diep en bestendig is.

Cursussen binnenkort:

Lees verder

Al onze cursussen

Centrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise.

Bekijken
 

Toepassing prejudiciële antwoorden inzake kindgebonden budget

Nr: 16007 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-12-2015 ECLI:NL:GHARL:2015:9947 Jurisprudentie Geschilbeslechting Alimentatie 1:397 lid 1 BW, 1:402a lid 1 BW

Rechtsvraag

Heeft de rechtbank ten onrechte op de behoefte van de kinderen niet in mindering gebracht het door de de vrouw ontvangen bedrag aan kindgebonden budget?

Overweging

Uit de correspondentie van partijen blijkt dat beide partijen het hof verzoeken uitspraak te doen met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad van 9 oktober 2015. In deze uitspraak heeft de Hoge Raad de gestelde prejudiciële vragen als volgt beantwoord:

1. Bij de vaststelling van de door de ouders verschuldigde onderhoudsbijdrage voor hun minderjarige kinderen dienen het kindgebonden budget en de daarvan deel uitmakende alleenstaande ouderkop niet in aanmerking te worden genomen bij de bepaling van de behoefte van het kind, maar bij de berekening van de draagkracht van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt.

2. Er dient geen onderscheid te worden gemaakt tussen de alleenstaande ouderkop en het overige deel van het kindgebonden budget.

Het voorgaande brengt met zich dat het kindgebonden budget geen invloed heeft op de behoefte van de kinderen, zoals vastgesteld bij beschikking van 2 december 2013, van € 1.185,- per maand. Per 1 januari 2015 bedraagt de naar analogie van artikel 1:402a lid 1 BW geïndexeerde behoefte van de kinderen afgerond € 1.205,- per maand. Grief 3 van de man faalt.

Lees verder
 

Ontkenning vaderschap op verzoek van de vrouw bij Indonesisch gehuwd echtpaar met zwervende man

Nr: 16003 Rechtbank Den Haag, 21-12-2015 ECLI:NL:RBDHA:2015:15445 Jurisprudentie Geschilbeslechting IPR
Jeugdrecht
1:200 BW, 10:92, 10:93 BW, 3 Rv

Rechtsvraag

Welk recht van is van toepassing op verzoek om ontkenning vaderschap van Indonesische vrouw die naar Indonesisch recht is gehuwd en in Nederland woont?

Overweging

Op grond van artikel 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe. Uit het rapport van het Internationaal Juridisch Instituut blijkt dat een gerechtelijke procedure voor Indonesiërs tot ontkenning van het vaderschap, op verzoek van de moeder of van het kind, niet bekend is. Dit betekent dat de vrouw, met toepassing van het Indonesische recht, niet-ontvankelijk is in haar verzoek. Ingevolge artikel 10:93 lid 2 BW, kan de rechter, indien dat in het belang is van het kind en de ouders en het kind een daartoe strekkend gezamenlijk verzoek doen, een ander in artikel 10:92 BW genoemd recht toepassen, dan wel het recht toepassen van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind ten tijde van de ontkenning of het Nederlandse recht.
Nu de man geen bekende woon- of verblijfplaats heeft en hij, hoewel daartoe opgeroepen, in deze procedure niet is verschenen, is het niet mogelijk dat de ouders gezamenlijk de toepassing van het Nederlands recht verzoeken. De rechtbank acht het evenwel niet redelijk deze omstandigheid, die niet aan de vrouw toe te rekenen is, aan de vrouw tegen te werpen. Dit zou immers betekenen dat ontkenning van het vaderschap onmogelijk is. Het verzoek wordt toegewezen, aangezien niet is gebleken van feiten dat de man de vader is of dat hij toestemming voor verwekking heeft gegeven.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Herstelmogelijkheid bij verzuim indiening wrakingsverzoek

Nr: 15035 Hoge Raad der Nederlanden, 18-12-2015 ECLI:NL:HR:2015:3629 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Procesrecht 39 lid 1, 281, 362 Rv

Rechtsvraag

Kan een wrakingsverzoek buiten behandeling worden gelaten zonder gelegenheid te geven het verzuim te herstellen dat het verzoek niet is ondertekend door een advocaat?

Overweging

Nee, het hof blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door het voorschrift van art. 39 lid 1 Rv buiten toepassing te laten op de grond dat het wrakingsverzoek niet was ondertekend door een advocaat. Aan de man had gelegenheid behoren te worden geboden dat verzuim te herstellen (vgl. art. 281 lid 1 in verbinding met art. 362 Rv).

(Zie ook HR 18 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3633)

Lees verder
 

Reikwijdte van het bewust afwijken van wettelijke maatstaven bij alimentatie

Nr: 15036 Hoge Raad der Nederlanden, 18-12-2015 ECLI:NL:HR:2015:3635 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Alimentatie 1:401 lid 1 BW

Rechtsvraag

Geldt het bewust afwijken van de wettelijke maatstaven voor specifieke, voor de bepaling van de hoogte van het levensonderhoud relevante, posten, feiten of omstandigheden ook het overige deel van het convenant?

Overweging

Nee. Toepassing van de wettelijke maatstaven leidt in beginsel tot een redelijk evenwicht tussen de rechten en verplichtingen van beide partijen. Dit pleit ervoor de inbreuk op dit evenwicht en de gevolgen daarvan, zich niet verder te doen uitstrekken dan partijen zijn overeengekomen. De door partijen overeengekomen inbreuk op deze bevoegdheid tot wijziging van een overeengekomen levensonderhoud moet niet ruimer worden uitgelegd dan de desbetreffende overeenkomst noodzakelijk meebrengt.

Lees verder
 

Aanmerking overbruggingskrediet als normale bedrijfsuitoefening vereist motivering

Nr: 15037 Hoge Raad der Nederlanden, 18-12-2015 ECLI:NL:HR:2015:3606 Jurisprudentie Rechtseenheid Huwelijksvermogensrecht 1:88 BW

Rechtsvraag

Behoort een overbruggingskrediet tot de normale uitoefening van een bedrijf?

Overweging

Tegen de achtergrond van eerdere rechtspraak en in het licht van bedoelde stellingen, is zonder nadere motivering onbegrijpelijk hoe het hof tot het oordeel is gekomen dat het aangaan van het overbruggingskrediet behoort tot de rechtshandelingen die in de normale uitoefening van het bedrijf plachten te worden verricht.

Deze stellingen komen immers erop neer dat – anders dan de bestaande kredietverlening (waaronder de door ING beschikbaar gestelde seizoensfaciliteit) – het overbruggingskrediet ertoe strekte de onderneming in staat te stellen op zeer korte termijn extern kapitaal aan te trekken, terwijl zonder dit externe kapitaal de beëindiging van de kredietrelatie en het faillissement van de onderneming aanstaande waren. De omstandigheid dat het overeengekomen overbruggingskrediet mede ertoe strekte de onderneming in staat te stellen haar normale bedrijfsuitoefening nog gedurende die te overbruggen periode voort te zetten, ontneemt aan deze rechtshandeling niet haar uitzonderlijke – met de acuut dreigende discontinuïteit van de onderneming samenhangende – karakter.

Lees verder
 

Duiding aard rendementsvergoeding over huwelijksgoederengemeenschap

Nr: 15041 Hoge Raad der Nederlanden, 18-12-2015 ECLI:NL:PHR:2015:2087 Jurisprudentie Geschilbeslechting Huwelijksvermogensrecht 81 RO, 3:166 lid 3 en/of 3:169 jo. 3:166 lid 3 BW

Rechtsvraag

Heeft het hof miskend dat de rendementsvergoeding over een niet eerder afgewikkelde huwelijksgoederengemeenschap is op te vatten als een ‘cumulatieve rendements-vergoeding’?

Overweging

81 RO.

A-G: Het hof acht een dergelijke vergoeding niet in de twee arresten verwoord. Door voor de bepaling van wat in de twee arresten omtrent de aard en inhoud van de rendementsvergoeding is beslist, terug te vallen op de formulering van de twee arresten geeft het hof geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De inhoud van een beslissing in een rechterlijke uitspraak dient in ieder geval in eerste instantie te worden vastgesteld aan de hand van de bewoordingen waarmee de beslissing is kenbaar gemaakt.

In het licht van de formulering van de overwegingen en beslissingen omtrent de rendementsvergoeding in het tussen- en eindarrest heeft het hof ook kunnen oordelen dat in die arresten sprake is van een ‘enkelvoudige rendementsvergoeding’. Uit dat oogpunt bezien is het oordeel ook niet onbegrijpelijk.

Lees verder
 

Geen oprekking van de limitatieve opzeggingsgronden voor omgang

Nr: 15042 Hoge Raad der Nederlanden, 18-12-2015 ECLI:NL:PHR:2015:2277 Jurisprudentie Geschilbeslechting Gezag en omgang 80a RO, 1:377a lid 3 BW

Rechtsvraag

Heeft het hof ten onrechte geoordeeld dat geen omgangsregeling wordt vastgesteld en daarmee de limitatief opgesomde gronden voor ontzegging van omgang onjuist opgerekt?

Overweging

80a RO, niet-ontvankelijkverklaring.

A-G: Het hof heeft vooropgesteld dat het in het belang van de minderjarige is om contact met de man te hebben. Het hof heeft de man geenszins het recht op omgang ontzegd, maar heeft geoordeeld dat er ‘op dit moment’ geen mogelijkheden zijn om een begeleide omgang tussen de man en de minderjarige te bewerkstelligen. De omgangsregeling kan niet worden geëffectueerd, gelet op de door het hof genoemde omstandigheden (vrouw woont in België, Jeugdbescherming kan omgang niet begeleiden, inschakeling derde niet mogelijk).

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Afwijzing verzoek om contra-expertise bij ondertoezichtstelling

Nr: 15038 Hoge Raad der Nederlanden, 11-12-2015 ECLI:NL:PHR:2015:2386 Jurisprudentie Geschilbeslechting Procesrecht 81 RO, 810a Rv

Rechtsvraag

Is het verzoek van de moeder om contra-expertise bij ondertoezichtstelling terecht afgewezen?

Overweging

81 RO.

A-G: Het onderdeel kan niet tot cassatie leiden. Het hof heeft de ratio van art. 810a lid 2 Rv in aanmerking genomen. In rov. 3.13 van de bestreden beschikking van het hof ligt besloten dat de moeder naar het oordeel van het hof voldoende gelegenheid heeft gekregen om gemotiveerd te kunnen weerspreken wat de Raad voor de Kinderbescherming en zijn deskundigen hebben aangevoerd over de noodzaak van de verzochte ondertoezichtstelling. Het hof heeft het benoemen van een deskundige strijdig geoordeeld met het belang van de minderjarigen.

Lees verder
 

Niet bewuste afwijking van de wettelijke maatstaven partneralimentatie

Nr: 15039 Hoge Raad der Nederlanden, 11-12-2015 ECLI:NL:PHR:2015:2387 Jurisprudentie Geschilbeslechting Alimentatie 81 RO, 1:401 BW

Rechtsvraag

Is het hof er terecht van uitgegaan dat partijen niet bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven voor partneralimentatie?

Overweging

81 RO.

A-G: Het hof heeft in rov. 12 uitdrukkelijk overwogen dat uit het feit dat partijen geen (behoefte- en) draagkrachtberekening hebben gemaakt, niet kan worden afgeleid dat zij bewust van de wettelijke maatstaven hebben willen afwijken. Dat oordeel is alleszins begrijpelijk. Nu partijen een partneralimentatie hebben vastgesteld die, naar zij aannamen, behoeftedekkend zou zijn, ligt het voor de hand dat, zoals ook de man heeft gesteld, van een draagkrachtberekening is afgezien, omdat duidelijk was dat de draagkracht van de man voor de (behoeftedekkende) partneralimentatie toereikend was.

Lees verder
 

Geen onderhoudsverplichting vóór inschrijving echtscheidingsbeschikking

Nr: 15040 Hoge Raad der Nederlanden, 11-12-2015 ECLI:NL:HR:2015:3567 Jurisprudentie Geschilbeslechting Alimentatie 1:402 BW

Rechtsvraag

Heeft het hof door de ingangsdatum van de alimentatie te bepalen op 17 april 2014 miskend dat de alimentatieverplichting niet mag ingaan vóór de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand?

Overweging

Volgens vaste rechtspraak staat het de rechter niet vrij de bij de echtscheidingsbeschikking of latere uitspraak te bepalen partneralimentatie te doen ingaan op een eerdere datum dan die van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand (vgl. HR 8 juli 1996, ECLI:NL:HR:1996:AC0478, NJ 1997/120 en HR 10 september 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2961, NJ 1999/795). Het hof heeft in rov. 3.1 vastgesteld dat de echtscheidingsbeschikking ten tijde van de mondelinge behandeling op 15 juli 2014 nog niet was ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De klacht is dus gegrond.

Lees verder